‘Wát taal en hóé taal’, dat was het enige uitgangspunt voor dit boek van Christine Kraft

Renée van Marissing bekijkt in het Literatuurmuseum een lezing van Christine Kraft, waarin ze het idee achter haar experimentele roman De roos van Julia uiteenzet. ‘Misschien is het idee, het concept van zo’n boek wel veel sterker dan de uitvoering ervan.’

 

Over de schrijfster Christine Kraft (1949-2020) kom ik niet veel te weten wanneer ik naar haar op zoek ga op het internet. Haar geboorte- en sterfdatum, de eerste in haar overlijdensadvertentie aangegeven als ‘7-7-7x7’. Dat zegt iets, om op die manier een datum te noteren.  

 

Ze debuteerde in 1976 met de roman De dagen met gezichten. Thema’s in haar werk zijn onder andere obsessieve liefde, bedrog, lichamelijk geweld, astrofysica, relatieproblematiek, zelfmoord en psychotherapie. Geen lichte onderwerpen.  

 

In 1984 kwam De roos van Julia uit. Niet lang na de verschijning van deze experimentele roman, het enige in dit genre uit haar oeuvre, geeft Kraft een lezing waarin ze vertelt wat haar inspireerde tot het schrijven ervan. Het typoscript van deze lezing bekijk ik in het Literatuurmuseum. 

 

Typoscript van een lezing over De roos van Julia van Christine Kraft. Collectie Literatuurmuseum

 

‘Wát taal en hóé taal.’ Kraft zegt dat dat het enige uitgangspunt voor het boek was. Ze omschrijft het als ‘het verslag van een onderzoek, een speurtocht naar HET WOORD, met hoofdletters’. Niet alleen vraagt ze zich af wat ze van taal vindt en met de taal wil, maar ook wil ze, na het schrijven van vijf boeken, ‘een tussentijdse balans opmaken’. 

 

‘Want het eigenaardige van taal is – tenminste voor een schrijver – in tegenstelling tot de beeldende kunst, dat het zowel je materiaal is, je uitdrukkingsmiddel, als ook je doel, je resultaat.’ 

 

In taal een onderzoek naar taal doen. Dat is natuurlijk mogelijk, het is zelfs vrij gangbaar, er zijn vele boeken verschenen waarin de auteur taalonderzoek doet, in verschillende literaire vormen als romans, essays, filosofische beschouwingen, poëzie etc. Maar vaak helpt het, voor zowel schrijver als lezer, wanneer er een concrete, heldere onderzoeksvraag ligt. ‘Wat taal en hoe taal’, een ‘speurtocht naar het woord’, is dat een sterk uitgangspunt voor een roman?  

 

Het woord als vorm, het woord als inhoud. Hoe gaat dit samen? Is dit Krafts onderzoek? Wat blijft er over van de inhoud wanneer ‘het woord’ vooral als vorm wordt gebruikt?  

 

Kraft vertelt in haar lezing over een aantal korte verhalen van Jorge Luis Borges; recensies van niet-bestaande boeken. Dus het beschrijven van een concept in plaats van het concept uit te werken. Kraft zegt dat ze dit een erg gemakkelijke oplossing vindt, en dat ze ‘nou wel eens (wil) zien of zo’n idee levensvatbaar is, of het iets oplevert’.  

 

Wat het haar opleverde, is De roos van Julia. Het boek bestaat uit eerst twee, dan vier en dan weer de eerste twee verhalen die synchroon worden weergegeven op het papier. In de eerste 46 pagina’s staat verhaal 1 op de rechterpagina en verhaal 2 op de linkerpagina. Vanaf pagina 47 worden de pagina’s gesplitst in twee kolommen en begint verhaal 3 op de linkerkolom van de rechterpagina en verhaal 4 op de rechterkolom van de linkerpagina. Het eerste verhaal gaat verder op de rechterkolom van de rechterpagina en het tweede verhaal op de linkerkolom van de linkerpagina. Volgt u het nog?

 

Het laatste woord op de (halve) pagina wordt, wanneer het afgebroken wordt, alvast in zijn geheel geschreven, waarna de rest van het woord volgt op de volgende (halve) pagina. Zo krijg je bijvoorbeeld dit soort rare woordherhalingen in zinnen: ‘Sprookjes vertellen is een eer- eerzaam zaam beroep, hoor.’

 

Het lijkt alsof door de schikking van de tekst, de inhoud verloren is gegaan  

 

Eerlijk is eerlijk, ik heb De roos van Julia niet uitgelezen. Ik was van goede zin en was ook nieuwsgierig naar de uitwerking van Krafts onderzoek, maar de roman is geen makkelijke kost. De stukken die ik lees wanneer ik door het boek blader zijn zeker niet alleen maar materiaal, maar door de manier waarop het geheel is vormgegeven wordt het je als lezer op zijn zachtst gezegd niet makkelijk gemaakt veel van de inhoud mee te krijgen. Het lijkt of Kraft door de vorm die ze voor deze roman heeft gekozen, van het resultaat opnieuw materiaal heeft gemaakt, alsof door de schikking van de tekst de inhoud verloren is gegaan. Een van de twee eerste verhalen begint met een sprookjesverteller die een wereld schept voor de ideale, goddelijke vrouw, en eindigt met de verhalen van liefdeskoppels uit de literatuur, zoals Romeo en Julia, Tristan en Isolde en Pyramus en Thisbe. Het tweede verhaal gaat over ‘de redetwist’ tussen twee vrouwen, Alma en Camille. Vanaf pagina 47 volgt dan nog een tekst die begint met een beschouwing over de betekenis van het woord ‘ik’ in een vertelling en de laatste tekst is een verhandeling van een kloosterling over God en Zijn Woord.  

 

Wat, naast de vorm, het lezen van de vier verhalen zo moeilijk maakt, is dat het onbegonnen werk is een inhoudelijke samenhang te zien. Op de achterflap van het boek staat dat de verhalen ‘onderling verband houden maar ook nieuwe verbindingen met elkaar aangaan in het hoofd van de lezer, afhankelijk hoe deze het leest’.  

 

Terug naar de lezing, naar Krafts onderzoek.  

 

Ze benoemt haar frustratie over ‘het feit dat er altijd een chronologie in je gedachten zit, eenvoudig omdat die ook in de spraak zit, en dat je een boek dus ook nooit in één oogopslag kunt lezen…’ De dingen synchroon kunnen zien, zoals bij een schilderij, dat is haar verlangen.  

 

Waarom, vraag ik me af, raakt een schrijver gefrustreerd door het gegeven dat het lezen van een boek tijd kost? Dat je een boek niet in een oogopslag tot je kan nemen? Ga ik te kort door de bocht als ik stel dat dit inherent is aan het medium? 

 

Maar los van hoe ik erover denk, voor Kraft was het belangrijk deze speurtocht naar ‘HET WOORD’, dit onderzoek naar de chronologie aan te gaan. Dat dit onderzoek niet makkelijk was, ook daar vertelt ze over: ‘Enfin, toen ik zo ver was begon het me zelf al ongeveer te duizelen. En tijdens die hele periode van het schrijven heb ik me talloze malen ontmoedigd gevoeld, en zelfs regelrecht gewanhoopt of ik het ooit af zou krijgen’. 

 

Christine Kraft, jaren 70-80. Foto: Marcel Manoehoetoe / collectie Literatuurmuseum

 

Wat ze voor zich zag, was een ‘soort waaier’, en dat is hoe ze het boek heeft proberen te schrijven: ‘je ziet eerst het eerste segment, (…) je schuift hem een beetje open en dan komt er een tweede verhaal tevoorschijn: dat is wat ik zelf zie als een symbolische dialoog tussen die twee eigenschappen die ik u daarstraks noemde: doel en middel, essentie en communicatie.’ 

 

Op de achterflap staat dat de schrijfster een basisboek heeft geschreven, en dat het aan de lezer is ‘het te herscheppen tot zijn eigen tekst’. 

 

‘Aan mijn hoela,’ schrijft Hans Vervoort hierover in zijn recensie in NRC Handelsblad. Hij bepleit dat een essentie van schrijven het bewust creëren van effecten is, en dat wie die verantwoordelijkheid afschuift naar de lezer een onhandige poging doet om een mislukking te camoufleren. Dit is de enige recensie die ik heb kunnen vinden. 

 

‘Ik heb gekozen voor niet meer dan vier verhalen, omdat ik toch een paar concessies aan de werkelijkheid moest doen, in dit geval aan het formaat van het boek en de leesbaarheid.’ 

Concessies doen aan de werkelijkheid, dat is hoe Kraft het ziet.  

 

Ook ik probeerde tijdens het lezen chocola te maken van het geheel van de vier door elkaar versneden verhalen, omdat ik meende dat het boek en de auteur dat van me verlangden, omdat ik dacht aan te voelen dat de auteur met de gekozen vorm, in combinatie met de verhalen die verteld worden, wél een bewust effect heeft willen creëren, om de woorden van Vervoort aan te halen. 

 

Ik raak nieuwsgierig hoe het boek eruit had gezien als ze een, in haar ogen, totaal concessieloos werk had geschreven

 

Zelf zegt Kraft over haar boek dat het ‘natuurlijk níét perfect’ is, en zijzelf is ‘níét onkwetsbaar’: ‘ik kan aangevallen worden. Maar daardoor kan ik wel iets laten zien van wat me heeft beziggehouden, en ik geloof dat ik er ook wel in geslaagd ben iets over te brengen van wat ik dan belangrijk of wezenlijk vind in taal – inclusief alle onzekerheden en vragen.’ 

 

Ik raak nieuwsgierig hoe het boek eruit had gezien als ze een, in haar ogen, totaal concessieloos werk had geschreven. Wanneer ze zich niet had laten beperken door formaat en leesbaarheid. Waarschijnlijk was het boek dan in grotere mate experimenteel te noemen, en was het ook als zodanig ontvangen, door lezers en recensenten.  

 

Over zijn recensies van niet-bestaande boeken schrijft Borges: ‘Een mistasting die veel moeite meebrengt en verarmend werkt is het schrijven van omvangrijke boeken; het uitweiden in 500 bladzijden over een idee dat mondeling volmaakt kan worden uiteengezet in enkele minuten. Een betere werkwijze is voor te geven dat die boeken al bestaan en een overzicht ervan, een commentaar erop te geven.’

 

Deze woorden van Borges heb ik geciteerd uit de lezing van Christine Kraft. Zij vond Borges’ recensies een makkelijke, goedkope oplossing, maar ze schrijft ook dat ze in verband met De roos van Julia vaak heeft gedacht: ‘dat zou ik misschien ook moeten doen en misschien is het zelfs veel béter om te doen, want misschien is het idee, het concept van zo’n boek wel veel sterker dan de uitvoering ervan – of eigenlijk staat dat wel vast omdat je dat ideaal dat je voor ogen zweeft nu eenmaal nooit zo op papier kunt krijgen. Dat zou ook bijna bovenmenselijk zijn, dan ben je al haast God zelf.’ 

 

Of De roos van Julia is geworden wat Kraft als ideaal voor ogen had, dat weet ik niet. Zoals ze zelf zei, wist ze dat het boek niet perfect was geworden, maar dat het haar daar niet om ging. Het was een onderzoek, en in een onderzoek is het proces doorgaans belangrijker dan het resultaat. En ‘bovenmenselijk, haast God zelf’, dat was ze niet.  

5
foto's

 

 

Bekijk hier de lezing van Christine Kraft over De roos van Julia