Ferdinand Bordewijk

De schrijver en jurist F(erdinand) Bordewijk is in ons taalgebied één van de weinige vertegenwoordigers van de zogenaamde nieuwe zakelijkheid, een stroming in de kunst tijdens het Interbellum, de periode tussen de wereldoorlogen. Bordewijk hanteert een strakke zinsbouw, waaruit alle overbodigheden zijn geschrapt, zijn beeldspraak is hard en plastisch en tucht, orde en angst zijn de overheersende thema’s in zijn oeuvre. Vooral zijn Fantastischevertellingen en de romans Bint en Karakter (mede door de verfilming) zijn bekend gebleven, evenals twee werken die na de oorlog zijn verschenen: de romans Noorderlicht en Bloesemtak. Na de oorlog is hij voorzitter van de Ereraad voor Letterkunde, die collaborerende auteurs kan verbieden te publiceren.

 

Carrière

Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emiel Bordewijk wordt in Amsterdam geboren. Hij zal later deze trits voornamen wettelijk laten terugbrengen tot één: Ferdinand. Het tweede huis waar hij als jongen woont aan het Singel in Amsterdam beschrijft hij in het verhaal ‘Keizerrijk’ in de bundel De Wingerdrank (1936). Als Bordewijk tien jaar oud is verhuist het gezin naar Den Haag. Zijn ouders verhuizen binnen die stad zo vaak, dat zijn vader op een gegeven moment gevraagd schijnt te hebben: ‘Hebben wij hier al niet eerder gewoond?’ Ferdinand volgt het gymnasium en studeert rechten in Leiden, in 1912 promoveert hij, in januari 1913 wordt hij beëdigd als advocaat. Hij gaat werken in een kantoor aan de Rotterdamse Boompjes dat later wordt beschreven als het advocatenkantoor van Mr. Stroomkoning in Karakter (1938). Daar blijft hij tot 1919, daarna geeft hij handelsrecht aan een school aan het Van Alkemadeplein in Rotterdam, de school die het decor vormt van Bint (1934). Vervolgens wordt hij advocaat in Schiedam, hij blijft in Den Haag wonen, waar hij in 1914 is getrouwd met de componiste Johanna Roepman met wie hij twee kinderen krijgt. Bordewijk brengt een strikte scheiding aan tussen zijn leven en werk en zijn literaire bezigheden, alhoewel veel elementen in zijn oeuvre aan zijn werkzame bestaan zijn ontleend.

 

Fantastische vertellingen

Bordewijk debuteert onder het pseudoniem Ton Ven met de dichtbundel Paddestoelen (1916), een pseudoniem dat hij weer gebruikt voor de bundels Paddestoelen (raad in) rijm (1961) en Jade, jaspis en de jitterbug (1964). Veel belangrijker zijn z’n eerste prozapublicaties: drie bundels Fantastische vertellingen (1919, 1923, 1924)  Bordewijk is gefascineerd door het onverklaarbare, door relaties tussen de personages onderling en tussen die verhaalpersonen en hun omgeving (huizen spelen altijd een voorname rol). Men heeft hem dan ook wel als magisch-realist getypeerd omdat hij het onverklaarbare situeert in een zakelijk décor. Zijn belangstelling voor het werk van de magisch-realistische schilders Willink en Delvaux is groot. Met de novellen Blokken (1931), Knorrende beesten (1933) en Bint (1934), later altijd in één band uitgegeven, vestigt Ferdinand Bordewijk definitief zijn naam. In Bint gaat de invallende docent Van Bree de strijd aan met de naar tucht en orde strevende rector Bint. De leraren moeten niet tot het niveau van de leerlingen afdalen, nee, het moet juist andersom: de leerlingen moeten streven naar het niveau van de leraar, de school is een hard opvoedingsinstituut, wie niet mee kan komen, moet verdwijnen. Uiteindelijk gaat de rector aan zijn eigen systeem ten onder: hij neemt ontslag. In Bint toont Bordewijk al zijn voorkeur voor pregnante namen, hij hanteert een strakke zinsbouw, waarin geen overbodige woorden voorkomen, zijn beeldspraak is plastisch en de zinnen zijn vaak opvallend van opbouw. Die karakteristieken gaan ook op voor het in 1997 door Mike van Diem met veel succes  verfilmde Karakter (1938) , waarin een vader (de deurwaarder Dreverhaven) zijn zoon door tucht wil harden, maar de zoon kan zich daarnaar niet voegen, hij slaagt er niet meer in echt menselijk contact te onderhouden en gaat ten onder. Tucht als middel om angst en ondergang te overwinnen, om de chaos te bestrijden is het centrale thema bij Bordewijk, al is het resultaat vaak tegengesteld aan de bedoeling.

 

Tweede wereldoorlog

Omdat Bordewijk geldt als een vooraanstaand auteur en ook maatschappelijk aanzien geniet, zet de bezetter hem onder druk om lid van de Cultuurkamer te worden. Bordewijk weigert met de mededeling dat hij niet meer schrijft, terwijl in 1941 zijn roman Apollyon verschijnt. Bij het bombardement op het Haagse Bezuidenhout wordt het huis van de familie Bordewijk geraakt, de enorme bibliotheek van de schrijver gaat in vlammen op, het gezin verhuist tijdelijk naar Leiden, maar keert weer naar de residentie terug. Een schadevergoeding krijgt Bordewijk als advocaat nooit, schrijver was immers niet zijn ‘echte ‘ beroep. Dat oordeel bevestigt Bordewijk in zijn opvatting dat hij als auteur slechts een ‘dilettant’ is. In 1945 wordt Bordewijk voorzitter van de Ereraad voor Letterkunde. Auteurs die hebben gecollaboreerd kunnen op basis van het oordeel van de raad een tijdelijk publicatieverbod opgelegd krijgen. Na de oorlog publiceert Bordewijk de roman Eiken van Dodona (1946) waarin hij aantoont dat kunst pas kan ontstaan als angst bewust of onbewust een rol speelt. Met Noorderlicht (1948), door Bordewijk zelf beschouwd als zijn beste boek, begint een nieuwe periode in zijn schrijverschap. De (zelf) tucht wordt menselijker, de werkelijkheid neemt normalere proporties aan en in deze roman en de boeken die volgen laat Bordewijk zien dat twee tegengestelde individuen een standvastig paar of eenheid kunnen vormen. (De doopvont, 1952 en Bloesemtak 1955). In zijn later werk zoals de roman Tijding van ver (1961) worden de personages meer typen dan karakters. Alle verhalen en romans van Bordewijk zijn zorgvuldig, planmatig opgebouwd. De schrijver Frans Kellendonk noemt zijn dialogen en beschrijvingen vaak ‘houterig’, maar moet toegeven dat de ‘grafische structuur’ van zijn boeken toch imponeert. De roman Rood paleis (1937), die zich afspeelt in een fin-de-sièclesfeer vergelijkt Kellendonk zelfs met De Toverberg van Thomas Mann.

Erkenning

F. Bordewijk heeft ondanks zijn wat afstandelijke houding ten opzichte van zijn schrijverschap al tijdens zijn leven veel erkenning ondervonden. In de jaren vijftig wordt hij voorzitter van de Jan Campertstichting (1947-1952), die later de jaarlijkse Bordewijkprijs voor proza zal instellen. In 1952 krijgt hij de P.C. Hooftprijs voor een essay en de roman De doopvont (de prijs wordt in die tijd aan boeken en niet aan een oeuvre toegekend). In 1957 krijgt hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre. Zijn Verzameld Werk verschijnt vanaf 1981 in elf delen. In 1995 promoveert Reinold Vugs op een biografie over Bordewijk. Generaties scholieren groeien op met de romans Bint en Karakter. De verfilming en t.v.-bewerking van die laatste roman, vergroten de populariteit. Naar het omvangrijke werk van Bordewijk wordt steeds meer wetenschappelijk onderzoek verricht. Opvallend is de grote belangstelling voor zijn werk bij collega-schrijvers als bijvoorbeeld Frans Kellendonk en Marja Brouwers.

 

Het nagelaten persoonlijke archief van F. Bordewijk is bij het Literatuurmuseum ondergebracht. Het bevat onder andere briefwisselingen die de auteur onderhield met C.J.E. Dinaux, Til Brugman, N.A. Donkersloot en vele anderen. Interessant zijn ook het originele handschrift van de roman Bloesemtak, een (ongebruikt) filmscenario op basis van de roman Bint en het juryrapport van de Prijs voor kunsten en wetenschappen die in 1949 aan Bordewijk werd toegekend.

Zie voor een overzicht van alle documenten van F. Bordewijk in het Literatuurmuseum de catalogus.

 

Links

www.dbnl.org

www.literatuurgeschiedenis.nl