Hugo de Groot

Hugo de Groot (ook bekend als Hugo Grotius) stammend uit een Hollands patriciërsgeslacht, is enorm begaafd: op zijn achtste dicht hij in het Latijn, op zijn elfde gaat hij studeren, op zijn vijftiende promoveert hij. Kortom: een wonderkind. Zijn reputatie dankt hij aan de ontsnapping per boekenkist uit Slot Loevestein, waar hij gevangen zat vanwege zijn politieke opvattingen. Hij brengt een aantal jaren in Parijs door waar zijn belangrijkste en later wereldberoemd geworden werken op juridisch terrein ontstaan. Behalve die geschriften heeft De Groot poëzie, vertalingen en theologische verhandelingen op zijn naam staan.

 

Opleiding

Hugo de Groot groeit op in Delft, enkele geleerde vrienden van zijn vader ontdekken al op jonge leeftijd Hugo’s enorme begaafdheid. Hij dicht op zijn achtste in het Latijn, gaat op zijn elfde in Leiden studeren, mag met raadspensionaris Oldenbarnevelt mee naar Frankrijk, waar hij in Orléans promoveert. De Franse koning noemt hem ‘le miracle de la Hollande’. Zestien jaar oud is hij, als hij in Den Haag een praktijk begint als advocaat. In opdracht van Oldenbarnevelt beschrijft hij de geschiedenis van de Opstand. In 1607 wordt hij benoemd tot advocaat-fiscaal van de Staten, hij maakt diverse diplomatieke reizen en wordt in 1613 pensionaris van Rotterdam in een periode dat de godsdiensttwisten oplaaien.

 

Conflict

Na 1610 groeit een religieus verschil van inzicht over de Goddelijke voorbeschikkingsleer (predestinatie) uit tot een scherp conflict, waarin Hugo de Groot de zijde van Oldenbarnevelt (Arminianen) kiest tegenover die van stadhouder Maurits (Gomaristen). De Groot is een voorstander van tolerantie, van de staat als hoogste gezag, die in die positie boven de kerk staat. Maurits die ook tijdens het twaalfjarig bestand voor voortzetting van de oorlog tegen de Spanjaarden is, bestrijdt de zogenaamde vredespartij te vuur en te zwaard. In 1618 wordt Oldenbarnevelt ter dood veroordeeeld en op een gruwelijke wijze terechtgesteld, De Groot krijgt levenslang, zijn goederen worden verbeurd verklaard. Hij wordt gevangen gezet op Slot Loevestein.

 

Boekenkist

De Groot leeft op Loevestein met zijn vrouw Maria van Reigersberg (ook Reigersberch) met wie hij in 1608 is getrouwd. Zij is afkomstig uit een vermogende Zeeuwse regentenfamilie. Ze is zeer nuchter en praktisch ingesteld, bemiddelt zo veel ze kan in de blijvende conflictueuze situatie en regelt gedurende zijn leven voor haar man alle zaken. Ook om de kinderen bekommert zij zich meer dan haar briljante, maar altijd door de wetenschap geoccupeerde echtgenoot. Van haar is ook de list om de Groot in een boekenkist te laten ontsnappen, drie jaar na zijn veroordeling. Met behulp van enkele getrouwen slaagt het plan, via Antwerpen bereikt De Groot Parijs waar hij, soms in het gezelschap van zijn gezin, lange tijd zal wonen en zijn belangrijkste werken zal schrijven. Hij keert in 1631 terug naar Rotterdam, maar weigert om gratie te vragen. Door die houding wordt hij gedwongen opnieuw in ballingschap te gaan. De Zweedse koningin Christina wil dat De Groot haar staatsraad wordt, maar daar voelt hij niets voor. Op de terugreis in 1645, na een schipbreuk die hij maar ternauwernood overleeft, sterft hij aan de uitputting in Rostock. ‘Door veel te begrijpen, heb ik niets bereikt,’ zegt hij op zijn sterfbed. Hij wordt begraven in de Nieuwe Kerk in Delft. Zijn vrouw keert na zijn overlijden terug uit Parijs en vestigt zich in Den Haag. Ze sterft in 1653. Huygens typeert haar kordaatheid zo: ‘O eeuwige eer van Reigersberg / één vrouw is duizend mannen te erg.’

Werk

Aanvankelijk schrijft De Groot gedichten met politieke-, sociale- en familiegebeurtenissen als onderwerp, hij maakt bloemlezingen van Griekse dichters in het Latijn en antieke toneelstukken. Zijn bruiloftsgedicht op zijn studievriend Enoch Poteïï en diens vrouw wordt zeer vermaard omdat het op een virtuoze manier de huwelijksnacht beschrijft. In zijn historische werken benadrukt De Groot de historisch gegroeide soevereiniteit van de Staten. Postuum verschijnt in 1657 zijn belangrijkste historische werk Annalen en geschiedenis vande Nederlanden, waarin hij de opstand van de Noordelijke gewesten beschrijft tot het bestand van 1609. Net als Hooft bij diens Historiën laat De Groot zich inpireren door Tacitus. Naam en faam verwerft Hugo de Groot vooral door zijn studies over het zeerecht (1604) en het rechtvan oorlog en vrede (1625), die nog steeds aan de basis staan van het internationale recht. Over het Nederlandse rechtsstelsel schrijft hij een standaardwerk dat in 1631 verschijnt. Welk genre hij ook beoefent, altijd is zijn redeneertrant helder, zijn taalgebruik virtuoos en zijn inzichten vernieuwend.

 

Faam

Het verhaal van de ontsnapping uit Loevestein is één van de meest pregnante uit de vaderlandse geschiedenis. Standbeelden van Hugo de Groot staan in Delft, Den Haag en Rotterdam. Hij werd afgebeeld op postzegels en bankbiljetten (tien gulden). Met name over zijn juridische werk wordt nog altijd volop gepubliceerd. In 2007 verscheen een zeer omvangrijke biografie van Henk Nellen: Hugo de Groot. Een leven instrijd om de vrede, waarin oude en nieuwe inzichten over het leven, maar vooral het oeuvre van De Groot worden beschreven. Nellen beschouwt De Groot, Rembrandt en Spinoza op grond van hun blijvende internationale betekenis als de drie grootste geesten van de Hollandse Gouden Eeuw.

 

Links

www.dbnl.org