Jacob Jan Cremer

Jacobus Jan Cremer is bekend geworden door zijn Betuwse verhalen, romans en zijn zeer populaire voordrachten. Aanvankelijk legt hij zich toe op schilderen. Hij volgt opleidingen in Oosterbeek en Den Haag. Werk van hem is in het bezit van het Amsterdamse Rijksmuseum. Na een historische roman publiceert Cremer geschriften waarin hij de sociale problemen van zijn tijd aankaart. Naam en faam krijgt hij door zijn Fabriekskinderen, een literaire ondersteuning van het Kinderwetje van Van Houten (1874), waarin verboden wordt dat kinderen tot twaalf jaar in fabrieken werken.

 

Opleiding

Jacob(us) Jan Cremer wordt geboren in Arnhem in een gezin met vermogende ouders. Zo brengt de jonge Cremer de zomers door op een familiebuiten in Driel. Vanaf zijn tiende verblijft hij op een kostschool in Oosterbeek, maar hij is geen goede leerling en zijn vader besluit hem door een gouverneur thuis onderwijs te laten genieten. Hij blijkt talent te hebben voor tekenen en schilderen en gaat in de leer bij schilder Frederik Hendriks in Oosterbeek. Daarna volgt hij de Haagse Tekenacademie. Hij specialiseert zich in Gelderse landschappen die zich onder andere bevinden in de collecties van het Rijksmuseum in Amsterdam en het huidige Museum voor Moderne Kunst in Arnhem. In 1852 trouwt hij met Johannette Brouerius van Nidek. Zij krijgen vier kinderen, waarvan er twee kort na de geboorte overlijden. Het gezin woont lange tijd in Loenen aan de Vecht.

 

Betuwsche novellen

In 1851 verschijnt De lelie van ‘s -Gravenhage, een historische roman, die hij later als mislukt beschouwt. In 1856 publiceert hij Daniël Sils, waarin een eenvoudige jongen naar Amerika emigreert en gefortuneerd terugkomt. Die roman krijgt meer waardering dan zijn debuut, maar echt populair wordt Cremer vooral door zijn Betuwsche novellen, later gevolgd door Overbetuwsche novellen. De populariteit van die streekgebonden vertellingen dankt Cremer vooral aan zijn meeslepende manier van voordragen. Hij treedt in het hele land op en bedingt voor die voordrachten forse honoraria, waarvan hij een deel aan goede doelen weggeeft. Nicolaas Beets karakteriseert zijn optreden met: ‘Wie Cremer leest, kent slechts zijn twintigst deel, alleen wie Cremer hoort, kent hem geheel.’

 

Geëngageerd werk

Veel van Cremers werk is sterk geëngageerd. In Anna Rooze (1868) beschrijft hij ongewenste zwangerschappen en de gevolgen voor de vaak jonge meisjes,  Hanna de freule (1873) gaat over het recht op stakingen. Ook de oorlogsdreiging en de opkomst van het communisme worden door hem onder de loep genomen. Het meest bekend is Cremer geworden door zijn Fabriekskinderen, een bede doch niet om geld (1863). Kinderarbeid, ook van zeer jonge kinderen, is in die tijd heel gebruikelijk. Cremer schrijft zijn novelle op verzoek van een hoge ambtenaar, die meent dat de wetgeving veel te traag tot stand komt. Cremer krijgt een Leidse textielfabriek te zien en raakt zo onder de indruk van de mistoestanden dat hij zijn geschrift in korte tijd voltooit. Na grote maatschappelijke druk, er wordt zelfs een petitie naar de koning gestuurd, wordt in 1874 het zogenaamde Kinderwetje van Van Houten aangenomen. Kinderarbeid in fabrieken wordt tot de leeftijd van twaalf jaar verboden, werk op het land wordt wel toegestaan.

Reputatie

In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten die kiezen voor historische stof, is het grootste deel van het werk van J.J. Cremer gewijd aan de contemporaine werkelijkheid. Cremer beschrijft niet alleen ontwikkelingen, omstandigheden en mistoestanden, hij spendeert ook een deel van zijn verdiensten aan goede doelen. Zijn geschriften worden gebundeld in Romantische werken (1877-1881). Een jaar voor de voltooiing van deze uitgaven sterft Cremer aan de gevolgen van een leverkwaal.

 

De collectie brieven en handschriften van J.J. Cremer in het Literatuurmuseum is van bescheiden omvang. Erg bijzonder is het dossier met betrekking tot Fabriekskinderen, door het museum in 1997 verworven. Het bevat onder meer een kladhandschrift van dat werk en een brief van minister J.R. Thorbecke van Binnenlandse Zaken, waarin hij Cremer bedankt voor het toegezonden exemplaar. De collectie bevat verder enkele brieven van Cremer aan Frits Smit Kleine en H.J. Schimmel, evenals een handschrift van de Overbetuwsche vertelling ’t Reuske van ’t darp uit 1876.

Zie voor een overzicht van alle documenten van J.J. Cremer in het Literatuurmuseum onze catalogus.

 

Links

www.literatuurgeschiedenis.nl

www.dbnl.org