Maurice Gilliams was een Vlaamse dichter en prozaïst. Hij bleef jarenlang aan gedichten en prozateksten schaven. ‘Mijn werk is de getuigenis dat ik hier ben geweest,’schrijft hij in een Dagboek. Zijn hele oeuvre is doordrongen van een zeer sensitief verwoord vergankelijkheidsbesef, existentiële eenzaamheid en onvervulde liefde. Van zijn getroubleerde leven getuigt vooral het postuum verschenen Gregoria of een huwelijk op Elseneur. Aan het eind van zijn leven wordt Gilliams in de adelstand verheven.
Beschermde jeugd
Maurice Gilliams wordt in 1900 in Antwerpen geboren als zoon van een al wat oudere vader en moeder. Vader Frans Gilliams is boekdrukker. Twee ongetrouwde tantes maken deel uit van het gezin. Hij gaat in Turnhout naar het internaat van Sint Victor. De Eerste Wereldoorlog brengt het gezin noodgedwongen in Amsterdam door, daarna gaat Gilliams in Parijs voor typograaf studeren. Hij is later als zodanig werkzaam, maar ook als boekhandelaar en docent en bibliothecaris van het Koninklijk Museum in Antwerpen. Van 1960 tot 1976 is hij secretaris van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde in Gent.
Poëzie
Gilliams verzamelt zijn oudste poëzie, die vooral een weemoedig levensgevoel vertolkt, in Hetverleden van Columbus (1933, 1938), dat later weer wordt opgenomen in zijn Vita Brevis, het Verzameld Werk, waar hij voor de tweede druk, die in 1975 verschijnt, ook nog voortdurend aan blijft schaven. De fles in zee (1929) bestaat uit acht gedichten die over vergankelijkheid en eenzaamheid handelen. Het Maria-leven (1930-1931) gaat over een sterke, overigens autobiografisch bepaalde moeder-zoon verhouding. De woordkeus is archaïserend, qua opzet doet de bundel ook aan de gelijknamige verzen van Rilke denken. In Verzen 1936 worden de thema’s van Gilliams uitgekristalliseerd: vergankelijkheid, het collectieve bestaan waarin een individueel leven verdwijnt, het onherroepelijk voorbij zijn van de kindertijd en de alles beheersende tragische liefde. Die thematiek werkt hij later ook uit in zijn prozateksten. De figuur van Maria, als de moederlijke, verzorgende vrouw, die tegelijkertijd ook de geliefde is, beheerst de bundel Tien gedichten en later Bronnen der slapeloosheid (1958). De pijnlijk ervaren kinderloosheid en het gezamenlijk met de geliefde ‘wachten ‘ op de dood, bepaalt die verzen.
Proza
Gilliams publiceert twee symbolische verhalen, Het verlangen en De man in de mist, ook weer over onvervuldheid en vergankelijkheid en twee teksten over de onderwaardering van het kunstenaarschap In memoriam en Libera nos, Domine. Echt naam en faam krijgt Maurice Gilliams met zijn autobiografisch herinneringsproza, jeugdherinneringen van een artistieke jongen, die zich vertegenwoordiger van een uitstervend patriciërsgeslacht weet. De teksten zijn introspectief, associërend, de beeldenstroom is sterker dan de verhaallijn. In een aantal opzichten doen deze teksten denken aan het proza van Rilke en Proust. In Oefentocht in hetluchtledige (1933) vertelt een ik-figuur over zijn kinderjaren, hij beleeft zijn verbeeldingswereld als een haast masochistische druk. Deze teksten vormen een voorstudie voor Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936) over het levensjaar van een twaalfjarige die zijn jeugd op een landgoed tussen ouderen doorbrengt. De jongen beleeft de tijd vooral in zijn verbeelding en niet zozeer in een aan gebeurtenissen rijke werkelijkheid. Diverse versies worden door Gilliams gepubliceerd, maar later weer verworpen. Uiteindelijk verschijnt de definitieve tekst in één band met Winter te Antwerpen (1953), waarin een vertellende (en schrijvende) hoofdpersoon uit het ziekenhuis is ontslagen en al peinzend en reflecterend het leven oppakt, daarin gesteund door een geliefde, een dubbelgangster van de Maria-figuur in de gedichten.
Tweede huwelijk
Gilliams leven was uiterst getroubleerd. Hij heeft een sterke binding met zijn moeder, die na een gruwelijk ziekbed overlijdt. Zijn opvoeding geniet hij temidden van veel oudere familieleden. In zomer 1935 trouwt hij na een lange, kuise verlovingstijd met Gabriëlle Baelemans, deze uiterst ongelukkige verbintenis die door de frigide houding van de echtgenote nooit wordt geconsumeerd, wordt al na een half jaar verbroken. Het huwelijk kan niet worden ontbonden, omdat Gabriëlles katholieke geloof dat niet toestaat. Door veranderde wetgeving kan Gilliams pas in 1976 hertrouwen met Maria de Raeymaekers. Hij heeft haar als verpleegster leren kennen na een psychische inzinking volgend op het echec van zijn eerste huwelijk. Hun laatste jaren zijn gelukkig: Gilliams wordt eredoctor aan de Universiteit van Gent, hij wordt in 1980 door koning Boudewijn in de adelstand verheven (met de titel baron) en krijgt uit handen van koningin Beatrix de Prijs der Nederlandse letteren. Al eerder in 1969 heeft hij voor zijn hele oeuvre de Constantijn Huygensprijs gekregen. Na een bezoek aan zijn vrouw in het ziekenhuis, overlijdt Gilliams plotseling op 18 oktober 1982 in Antwerpen. Beiden liggen begraven op het erepark van begraafplaats Schoonselhof bij Antwerpen.