Multatuli is het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, die vooral met zijn Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappy (1860) een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Douwes Dekker werkt als bestuursambtenaar in Nederlands-Indië maar verzet zich fel tegen mistoestanden. Na terugkeer in Nederland wordt hij gedwongen door huwelijks–en financiële problemen de rest van zijn leven in Duitsland door te brengen, waar bewonderaars voor een huis zorgen.
Bestuurlijke carrière
Eduard Douwes Dekker is het vierde kind in het gezin van scheepskapitein Engel Douwes Dekker en Sytske Eeltjes Klein, een orthodox doopsgezind echtpaar. Het gezin behoort tot een oud patriciërsgeslacht. Eduard volgt zonder succes drie klassen van de Latijnse School en een opleiding op een handelskantoor. Uiteindelijk reist hij met zijn vader naar Oost-Indië, waar hij aanvankelijk voor de Rekenkamer gaat werken. Vervolgens wordt hij controleur op Sumatra, wegens financieel wanbeheer wordt hij naar Batavia teruggeroepen. Hij vervult enige tijd bestuursbaantjes op Java en trouwt in 1846 met Everdine barones van Wijnbergen. Zij krijgen twee kinderen. Van 18531855 vertoeven zij in Nederland, waar Douwes Dekker doorgaat met een financieel roekeloos leven. Belast met schulden keren ze terug naar Indië. Douwes Dekker wordt in het district Lebak assistent-resident, waar hij een groot aantal mistoestanden ontdekt van de inlandse hoofden jegens de plaatselijke bevolking. Zijn kritische houding brengt hem in problemen met de ambtelijke top. In 1856 krijgt hij ontslag, hij keert alleen naar Europa terug, in 1859 gevolgd door Tine en de kinderen. Douwes Dekker schrijft in hoog tempo de Max Havelaar, zijn Minnebrieven en zeven delen Ideën. Een bestuursfunctie in Indië blijft uit, hij wijdt zich verder aan zijn schrijverschap en woont vanaf 1866 in Duitsland, gescheiden van tafel en bed van Tine (die in 1874 in Italië overlijdt) met zijn maîtresse en latere vrouw Mimi Hamminck Schepel.
Werk
In 1859 schrijft Douwes Dekker onder naargeestige omstandigheden in Brussel in korte tijd de Max Havelaar, daarbij puttend uit zijn ervaringen en affaires in Oost-Indië. Het manuscript komt terecht bij Jacob van Lennep, die ook al geporteerd is van Multatuli’s toneelstuk De bruid daarboven. Uiteindelijk verschijnt de roman bij de Amsterdamse uitgeverij De Ruyter in een door Van Lennep sterk gekuiste staat. Bovendien heeft hij alle rechten van Douwes Dekker overgenomen. Pogingen die terug te krijgen mislukken ook na twee rechtszaken. Pas in 1874, als hij met G.L. Funke een nieuwe uitgever heeft, kan Multatuli (ik heb veel [leed] gedragen, ontleend aan Horatius) wijzigingen aanbrengen in de verminkte tekst.
Max Havelaar
De Max Havelaar, door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 uitgeroepen tot het belangrijkste Nederlandstalige werk aller tijden, bestaat uit vertellingen waarvan Saïdja enAdinda het beroemdste is, tafelgesprekken, letterlijke weergaven van stukken die Douwes Dekker als assistent-resident van Lebak krijgt en waardoor de koloniale misstanden in Oost-Indië des te pregnanter uitkomen. Het prototype van de bekrompen, zelfgenoegzame handeldrijvende Hollander wordt gepersonifieerd in de figuur van Batavus Droogstoppel. ‘Een droogstoppel’ wordt als typering van een bepaald type Nederlander in de taal opgenomen. De Max Havelaar wordt niet alleen in Nederland, maar ook in andere Europese landen uitgebracht en vooral geprezen vanwege de literaire kwaliteiten. Douwes Dekker is daarin enigszins teleurgesteld, hij wil vooral het lot van de inwoners beklemtonen, de Max Havelaar is voor hem allereerst een politiek pamflet. Bovendien hoopt hij op eerherstel door de overheid, maar dat blijft uit. Mede door zijn grote financiële schulden kan hij niet anders dan kiezen voor zijn schrijverschap.