Paul van Ostaijen is een modernistisch Vlaams dichter die met een betrekkelijk klein oeuvre een belangrijke positie inneemt in de literatuur van het Interbellum. De flamingant Van Ostaijen is in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten internationaal georiënteerd. Hij is beïnvloed door het Dadaïsme en het Expressionisme. Hij is het meest bekend geworden door zijn (soms ook visueel afwijkende) poëzie, maar publiceert ook proza. Van Ostaijen overlijdt op jeugdige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose.
Jeugd
Leopold Andreas van Ostaijen wordt in 1896 geboren als zevende en jongste kind van een Nederlandse vader en Limburgse moeder. Zijn schoolperiode is weinig succesvol. Wegens bezit van verboden literatuur wordt hij van het Jezuïetencollege gestuurd en gaat daarna naar het Koninklijk Athenaeum, waar hij zich met verwante scholieren aansluit bij de Vlaamsche Bond. Hij maakt de school niet af en is tussen 1914 en 1918 werkzaam als klerk op het Antwerpse stadhuis. Tijdens de Eerste Wereldoorlog publiceert hij artikelen in een aantal dagbladen. Van Ostaijen gedraagt zich als een ware dandy in het bruisende nachtleven en wordt een gebruiker van cocaïne. Nog tijdens de oorlog verschijnen zijn eerste bundels Music-Hall (1916) en Het Sienjaal (1918). In 1917 wordt Van Ostaijen veroordeeld na een betoging tegen de Franstalig gezinde kardinaal Mercier. In november 1918 vlucht hij met zijn vriendin Emmeke Clément naar Duitsland om vervolging te voorkomen.
Duitsland
Van Ostaijen en zijn vriendin vestigen zich in Berlijn, waar zich op cultureel gebied in die jaren veel afspeelt. Hij heeft contacten met Bauhaus–kunstenaars en vertegenwoordigers van het Dadaïsme. Van Ostaijen heeft er een paar onbeduidende baantjes, maar leeft vooral op de zak van zijn vriendin, die mannequin is. In politiek opzicht is hij radicaal. Als de communistische revolte wordt neergeslagen raakt Van Ostaijen ernstig bedrukt. Hij keert met Emmeke terug naar België, waar hij met tegenzin zijn dienstplicht vervult. In 1923 huwt zijn vriendin een Duitse fysicus. Nog in Berlijn schrijft hij zijn Bezette Stad (1921) over Antwerpen in de oorlogsjaren.. Hij keert zich af van de Dadaïstische beweging, waartoe hij zich in Duitsland aangetrokken voelde. Hij propageert in zijn laatste levensjaren ‘de zuivere lyriek’ en publiceert nog een aantal grotesken: De trust dervaderlandsliefde (1925) en Het bordeel van Ika Loch (1926). In Antwerpen beheert hij korte tijd een boekenantiquariaat, daarna organiseert hij in de Brusselse galerie A la vierge poupine exposities met werk van internationale kunstenaars. Hij lijdt dan al aan tuberculose, vanaf september 1927 verblijft hij in het sanatorium Le Vallon in Miavoye Anthée. Daar werkt hij nog aan het tijdschrift Avontuur (opgericht met Gaston Burssens en Edgar du Perron). Toch nog onverwacht sterft hij op 18 maart 1928, 32 jaar oud. Van Ostaijen is in 1972 herbegraven op het erepark van begraafplaats Schoonselhof in Antwerpen.
Werk
Van Ostaijens eerste bundel Music-Hall wordt beschouwd als een getalenteerd jeugdwerk van een dilettant, waarin hij zijn escapades in het Antwerpse nachtleven poëtisch belicht er vanuit gaand dat alle participanten door één gevoel of gedachte bezield worden (unanimisme). Het Sienjaal is een expressionistische bundel met oproepen, hevige beeldenreeksen, uitroepen. De dichter heeft een welhaast goddelijke missie en zendt zijn ‘signaal’ naar de werkelijkheid. Bezette stad is wanhopig van sfeer, het beschrijft het Antwerpen van de oorlogsjaren: de aanval van de Duitsers, de bezetting, het weer opflakkeren van het nachtleven en de aftocht van het Duitse leger. Typografisch is de bundel afwijkend van wat gangbaar was (typografisch of ritmisch expressionisme). Daarna richt Van Ostaijen zich op de zogenaamde zuivere lyriek. Hij propageert eenvoud en muzikaliteit en speelt met woorden, beelden en klanken om zijn angsten en levensmoeheid te camoufleren. Gedichten moeten in zijn opvatting los van de maker en de werkelijkheid kunnen staan. In de poëzie van Paul van Ostaijen is behalve zijn eigen worsteling met het bestaan duidelijk de invloed waarneembaar van allerlei buitenlandse invloeden, zowel picturaal als literair. Dat geldt ook voor zijn grotesken, een genre dat in het Duitsland van die dagen vaak wordt gebezigd. Veel van zijn prozateksten worden na zijn dood uitgegeven, onder andere in de bundel De bende van destronk (1932).