Simon Carmiggelt

Simon Carmiggelt heeft in zijn eentje de ‘column’ aanzien gegeven. Hij schrijft meer dan tienduizend ‘Kronkels’ in zijn lijfblad Het Parool. Hij is de geestelijk vader van latere columnisten als Martin Bril. Als hij in 1974 de P.C. Hooftprijs krijgt, wordt er nog wel een beetje gemord door letterkundigen, maar tegenwoordig twijfelt bijna niemand meer aan de literaire status van de column. Van de bundelingen van Carmiggelts ‘Kronkels’ zijn honderdduizenden verkocht.

 

Den Haag

 

Simon Carmiggelt wordt op 7 oktober 1913 geboren in Den Haag. Hij bezoekt de Handelsschool, maar haalt het diploma niet. Al heel jong wordt hij volontair bij het Haagse dagblad Het Vaderland. Daarna kon hij aan de slag als leerling-verslaggever bij Vooruit, het Haagse kopblad van de socialistische krant Het Volk. In 1938 leert hij Tiny de Goey kennen. Ze trouwden in 1939. Ze kregen twee kinderen: dochter Marianne (1940) en zoon Frank (1942). Tijdens de oorlog raakt Carmiggelt betrokken bij de illegale krant Het Parool. In 1944 verhuist het gezin naar Amsterdam, waardoor Carmiggelt nog dichter bij de Amsterdamse verzetskring rond Het Parool wordt betrokken. Carmiggelts broer Jan is in 1943 omgekomen in kamp Vught. Hij was door de SS gearresteerd wegens hulp aan joden. In het voorjaar van 1945 wordt ook Simon Carmiggelt zelf bij een razzia opgepakt, maar hij wordt uiteindelijk vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Carmiggelt blijft de rest van zijn leven verbonden aan Het Parool.

 

Kronkel

 

Na de oorlog verschijnt voor het eerst Carmiggelts column onder de titel ‘Kronkel’ in Het Parool. Tot zijn dood in 1987 zullen er meer dan tienduizend Kronkels verschijnen. Jarenlang verschijnt er dagelijks een Kronkel. Aan Carmiggelts deurpost was een speciaal busje bevestigd, waarin hij de tekst van de dagelijkse Kronkel deponeerde. Een koerier van Het Parool kwam ze dan ophalen. De Kronkels waren buitengewoon populair. Het zijn altijd liefdevolle waarnemingen van Carmiggelt van ontmoetingen met de meest uiteenlopende mensen, meestal Amsterdammers. Altijd wordt de Kronkel gekleurd door een weemoedige toon. Vanaf 1965 leest Carmiggelt ook elke week een Kronkel voor op de VARA-televisie.

Carmiggelts oorlogservaringen hebben hem voor de rest van zijn leven een intense afkeur van totalitaire regimes bezorgd. Als goed sociaal-democraat veracht hij behalve de nazi’s ook de communisten. In 1956 is hij zo kwaad over de inval van Sovjet-Unie in Hongarije, dat hij met een groot aantal anti-communisten het hoofdkantoor van het communistische dagblad De Waarheid bestormt. Later zal hij op een meer bedaarde manier de democratie aanprijzen, bijvoorbeeld in postbus-51-spotjes.

 

 

Drank

 

Carmiggelt worstelt zijn leven lang met de drank. Dat had niet in de laatste plaats te maken met zijn omzwervingen door Amsterdam, met de pen in de hand. Bruine Amsterdamse kroegen duiken regelmatig op als decor in zijn Kronkels. In 1972 wordt hem van dokterszijde de drank stellig afgeraden, maar pas in 1978 lukt het hem de fles echt af te zweren. Door de jarenlange drankzucht is zijn gezondheid op latere leeftijd allesbehalve goed. Na Carmiggelts dood publiceerde Renate Rubinstein Mijn beter ik, waarin ze haarjarenlange geheime relatie met Carmiggelt onthulde. Het was voor menigeen een schok. Simon Carmiggelt komt in 1987 in het ziekenhuis terecht vanwege diabetes. Weer thuis wordt hij getroffen door een hartaanval. Een tweede hartaanval wordt hem op 30 november fataal.

 

In de collectie van het Literatuurmuseum bevinden zich diverse enkele cahiers met handschriften van de ‘Kronkels’ van Simon Carmiggelt. Ook zijn er brieven van de schrijver aan uiteenlopende figuren als Karel van het Reve, A. Roland Holst, Jan Hanlo en Garmt Stuiveling. De ‘Kronkels’ zijn door Simon Carmiggelt zelf ook goed bewaard, in talloze plakboeken.

Zie voor een overzicht van alle documenten van Simon Carmiggelt in het Literatuurmuseum de catalogus.

 

 

Links

www.dbnl.org