het verhaal

1851 woorden

 

Ik zonder me af van de andere toeristen als we uit de bus stappen. Het duurde vier uur om de voet van de gletsjer te bereiken. Ik heb geslapen, mijn afspeellijst 'vakantie' geluisterd en mijn laatste snelle jelle uit Nederland gegeten. In IJsland eten ze geen ontbijtkoek, ze eten kleinur. Dat is gefrituurd deeg dat ze in een krul draaien, als je het vergelijkt met een donut worden ze boos. Honderd meter van de bus verwijderd, ligt een steen begroeid met mos. Ik krijg zin ertegen aan te leunen. Een groep mannen met terugtrekkende haargrens complimenteert elkaar met hun uithoudingsvermogen, hun accent klinkt Noord-Hollands. Zo onopvallend mogelijk sluip ik tussen ze door. Een vrouw met opgeschoren haar neemt haar kind mee naar de rand van de weg.

'Toe maar, ventje,' zegt ze, 'mama houdt de wacht.'

Het kind, dat ik zo'n acht jaar oud schat, trekt zijn broek op zijn knieën en zet zijn kaken stevig op elkaar. Ik richt mijn blik naar voren, op naar de steen. Mijn billen raken als eerste het mos, het is nat en broeierig, meteen kom ik terug op mijn benen. De achterkant van mijn broek is smerig geworden, twee ronden vlekken ontsieren mijn donkerpaarse spandex legging. Waarom ik ervoor koos om dat ding aan te trekken weet ik niet, het was meer bedoeld als chillbroek voor op de hotelkamer. Misschien wilde ik niet langer mijn best doen er goed uit te zien voor de groep. Met een kromme rug en mijn jas over de modder op mijn billen getrokken, loop ik terug naar de lege bus. Er worden waterflessen leeggegooid en opnieuw gevuld bij een kraantje.

'Een natuurlijke bron, jongens,' blijft een van de mannen herhalen.

Ik had me iets anders voorgesteld bij 'exploring the wild nature of Iceland'. Mijn vader kreeg een hartverzakking toen ik vertelde dat ik een maand lang alleen door IJsland wilde trekken. Het maakt voor hem niet uit dat ik 32 ben, mijn eigen geld verdien en vijf keer per week naar Taekwondo ga. In zijn ogen ben ik een lief scharminkel dat hij het liefst onder een stolp plaatst.

'Waarom zou je jezelf gaan zoeken op een plek waar je nog nooit geweest bent?' vroeg hij met glanzende ogen.

Als ik toen niet snel over iets anders was begonnen, was hij gaan huilen.

Ik sluip de bus in om van broek te wisselen. Buiten legt de tourmanager, ze is de enige die niet uit Nederland komt, met grote gebaren uit langs welke kant van de gletsjer we beginnen. Haast om me aan te sluiten heb ik niet, ik ken het verhaal en de daarbij horende vragen.

'Mijn schoenen zijn semi-waterdicht, is dat een probleem?'

'Mag ik de waterafstotende spray lenen?'

'Niet op gortex!'

'Is twee liter water genoeg? Ik moet mezelf elk kwartier hydrateren.'

'Is dit een blaar of een wrat?'

Voorzichtig wurm ik mezelf uit mijn natte broek, de ruiten zijn getint dus niemand kan me zien. Heel even draai ik mijn kont naar de kant van de groep, ik giechel in mezelf. De spijkerbroek zit minder lekker, de knoop duwt tegen mijn buik. Aan het einde van de dag heb ik dan altijd een rode afdruk vlak onder mijn navel, alsof ik twee keer geboren ben. Dan zie ik dat mijn shirt ook vuil is. Ik duik weer in mijn tas om iets schoons te zoeken. Als ik uit de bus stap gebaart de vrouw met de vlag in haar hand nog heviger dan eerst. Ik ga naast een familie staan, ze dragen allemaal IJslandse truien, de naden lopen zo perfect dat ze onmogelijk zelf gebreid kunnen zijn. Het jongste meisje draait aan haar paardenstaart terwijl ze probeert zich te concentreren op wat er gezegd wordt. Ik ga naast haar staan, ik ben jaloers op haar gele regenlaarzen.

'Hou je van paarden?' vraagt ze.

Ik kijk haar aan, ze heeft sproeten, dikke lippen en grote ogen.

'Nou?'

'Mijn vader is allergisch voor paarden,' zeg ik.

'Hoe kun je nou allergisch zijn voor paarden? Dat kan helemaal niet.'

'Sommige mensen wel.'

'Zijn sommige dieren dan ook allergisch voor mensen?'

Ze kijkt me ongelovig aan.

'Misschien.'

'Is je vader verdrietig?' vraagt ze.

'Waarom?'

'Omdat hij allergisch is voor paarden.'

'Hij is wel verdrietig, ja, maar niet vanwege de paarden.'

De berg ziet er rommelig uit, vol stenen en hier en daar wat plukjes gras. De gletsjer moet erachter liggen, uit ons zicht.

'Wat doen ze?' vraag ik.

'We moeten iemand zoeken,' zegt het meisje. 'iemand is kwijt.'

'O.'

De mannen geven elkaar schouderklopjes.

'Dit is ons gameplan.'

Langzaamaan verdelen de vijftig toeristen zich in drietallen, op commando van de tourmanager. Naar mate haar verhaal naar het einde loopt, begint ze steeds wilder met haar vlaggetje door de lucht te slaan. Haar Engels is onduidelijk, ze brult een paar zinnen in het IJslands naar de buschauffeur. Hij zoekt contact met de kustwacht. Het vlaggetje komt steeds dichterbij, de tourmanager deelt me in bij de vader en de dochter, de moeder en de zoon worden met een bejaarde man met Nikes aan ingedeeld. We nemen de linkerkant van de gletsjer.

Ik steek mijn hand uit: 'Piet Feliz.'

De vader doet hetzelfde.

'Papa, Piet is toch een jongensnaam?'

Het meisje trekt aan haar vaders been.

'Mingus Zeldenrust. Aangenaam.'

Met twee handen knijpt het meisje in de ribfluwelen broek van haar vader, hij is de enige die zich niet aan de kledingvoorschriften van het reisbureau heeft gehouden.

'Muisje, kalm maar. Sommige meisjes heten Piet. Sommige jongens heten Sanne. Weet Piet al hoe jij heet? Stel jezelf eens voor.'

'Panda.'

'Ik heet Panda, zeg je dan. Of mijn naam is Panda.'

'Heet je echt zo?' vraag ik.

'Mijn vrouw is een Campert-liefhebber en ik ben een zwakkeling.'

De stenen onder mijn gympen glijden weg, de voet van de gletsjer is gigantisch. Waar gaat iemand heen die verdwaald is?

'Waar moeten we op letten?' zeg ik hardop.

Panda en Mingus lopen hand in hand voor me.

'Een vrouw van eind dertig in neonkleurige sport kleding.'

'Bij wie hoorde ze?'

'Bij niemand, ze reist alleen.'

Ik zeg niets terug. Ik ben ook alleen, zo wilde ik het. Deze reis moet ik alleen maken, zo heb ik het gezegd tegen mijn vader, nadat hij voorstelde om met me mee te gaan. Eerst moest ik lachen, omdat ik het zo'n absurd voorstel vond. Voor het gênant werd, kwam ik erachter dat hij het meende. Mijn vader haat reizen, zelfs de route van zijn huis naar zijn kantoor vindt hij te avontuurlijk. Dat is tien minuten lopen en hij hoeft niet eens een kruising over. In de zomer, op een dag zonder wind, verliet mijn moeder hem. Het huis was opgeruimd, boodschappen voor de komende week lagen in de koelkast, de plinten waren afgestoft, hemden gestreken, twaalf nieuwe azalea's geplant en dat was het. De scheidingspapieren had ze op tafel onder een kopje dampende thee gelegd. Mijn vader is een ouderwetse man, een vader uit een andere tijd. In zijn ogen ben ik de tweede vrouw die hem achterlaat. Maar het is juist andersom, maakte ik deze reis niet dan zou ik het niet meer kunnen opbrengen zijn boorden te strijken. Het pad is glibberig, mijn schoenen zinken weg in de modder. Die heeft een andere kleur dan Nederlandse modder, die is vaak donkerbruin, met een bepaalde grijstint die me droevig maakt. Deze modder is rood, niet felrood, maar zoals bakstenen rood zijn. De zon raakt de horizon, een gloed waarvan mijn buik warm wordt valt over de vallei.

'Papa!'

Panda springt in een plas water, spetters vliegen enthousiast de lucht in.

'Muisje, nu niet.'

Haar vader pakt haar op uit de plas, en draagt haar.

'We moeten ons concentreren, weet je nog?'

'Omdat iemand de weg kwijt is?'

'Precies.'

Ik vraag me af waar de vrouw naar zocht, waar ze op hoopte, of ze geloofde dat ze iets tegen zou komen als ze alleen op pad zou gaan. Ik weet waar ik op hoopte toen ik Nederland verliet. Ik hoop nog steeds op een gebeurtenis zo helder dat ik plotseling weet wat ik moet doen met mijn leven. Iets dat zuiver is, iets waar niet meerdere kanten aan zitten, geen nuances, geen voor en tegen argumenten, geen lijstjes, geen afwegingen. Dat ik terug kom in Nederland en ik bij de bakker vertel dat ik een nieuwe weg in ben geslagen. En dat de vrouw me aan brood aanreikt, en zegt: 'ik zou willen dat ik zo'n duidelijke passie had.' En dan zeg ik dat ik het woord passie haat, dat dit mijn roeping is, en ik gewoonweg niet anders kan.

'Denk je dat we een paard tegenkomen?'

Panda loopt naast me, ze moet haar benen snel laten kruisen om me bij te houden.

'Misschien.'

'Papa zegt dat er hier geen paarden zijn. Maar soms zijn er wilde paarden. Ken je IJslandse Hooglanders? Dat zijn mijn lievelingspaarden.'

Als kind hield ik van paarden, ik wilde niets liever dan op les, maar vanwege mijn vaders allergie kon dat niet. Als er één haar bleef kleven op mijn paar rijlaarzen, zou hij stikken in een astma-aanval. Dus beperkte ik mijn liefde tot een lidmaatschap op de Penny en een muur vol posters van paarden met namen als Black Beauty.

'Niet echt,' lieg ik.

Panda steekt een verhaal af over de manen van IJslandse Hooglanders, ik ben terug op mijn kinderkamer. De lijmranden van oud plakband op mijn hoogslaper, posters die los laten, het plastic paard met manen tot de grond, het bijbehorende borsteltje met vier tanden. Mingus houdt zijn pas in.

'Zullen we omkeren? Het uur is bijna om.'

De tourmanager had afgesproken dat we ons elk uur moesten melden, echt ver zouden we daarom niet komen, maar de verdwaalde vrouw kon ook niet ver zijn, was de gedachte. We sjokken terug, zoals jagers terugkeren zonder buit, zonder sappig konijn met honger. Een van de mannen houdt mijn paarse legging in de lucht. Ik begrijp het niet, is dit pesten? Willen ze mijn vlekken aan de rest van de groep tonen? Als we dichterbij komen versta ik wat ze zeggen.

'Zonder broek komt ze niet ver.'

Wie is "ze"? Ik wil mijn broek terug, ook al is-ie lelijk en zit die onder de vlekken. Het is mijn broek.

'Interessant. Heel interessant,' zegt een van de mannen, terwijl hij met zijn vingers zijn mond samenknijpt.

Ik versnel mijn pas.

'Mag ik mijn broek terug?' zeg ik.

Niemand zegt iets. Een seconde geleden wilde elke reiziger nog wat inbrengen, nu is het stil. De groep mannen vertaalt wat ik zei aan de tourmanager.

'Bel de kustwacht af, cancel de heli,' zegt ze tegen de buschauffeur.

Het is te laat om de gletsjer op te gaan, de tourmanager loodst ons terug in de bus. Bij het raam ga ik zitten, Panda komt naast me staan.

'Mag ik naast jou?'

Ik trek mijn tas op schoot. Als de motor aanslaat, leunt ze over me heen.

'Kijk!'

Haar vingers duwen tegen het raam, langs de voet van de berg galoppeert een IJslandse Hooglander.