De blauwe vinkjes van Jan Hanlo

Jan Hanlo was, zeg maar gerust, een controlefreak waar het zijn eigen teksten betrof. Eenmaal een tekst verstuurd, deed hij al het mogelijke om die zo scherp mogelijk te kunnen volgen, zelfs als het om een filmbespreking ging. Dat blijkt onder meer uit een brief die hij in augustus 1950 aan W.F. van Leeuwen, de redactiesecretaris van Libertinage, stuurde.

 

Jan Hanlo vond het moeilijk om afstand te doen van zijn gedichten. En dat moet je letterlijk lezen: zodra hij iets op de bus had gedaan, overviel hem een gevoel van ongemak. Hij was de controle over de tekst definitief kwijt, het gedicht kwam nu in handen van redacteuren, of uitgevers, in elk geval van mensen die er met minder aandacht naar zouden kijken dan hij had gedaan. Jan Hanlo deed dan ook altijd zijn uiterste best om de lotgevallen van zijn geschreven teksten zo scherp mogelijk te volgen. Het kon hem ongelukkig maken wanneer een gedicht gepubliceerd werd zonder dat hij de laatste drukproef had kunnen corrigeren.

 

Libertinage: een blad van en voor vrienden

Lees ook

Zelfs wanneer hij wordt geïnterviewd door het jongensinternaatblad van het instituut Saint Louis (De Klaroen) wenst hij de controle te behouden. En als hij dan even niets hoort, schrijft hij, bijna bezwerend: ‘Er zullen wel zet- of tikfouten in het interview zijn gekomen, hè? Dat gaat altijd zo. Als ’t maar niet erg is (dat er b.v. niet i.p.v. wel; of zwart i.p.v. wit staat).’ Minstens zo erg was het, wanneer hij helemaal geen antwoord krijgt; wanneer iemand aan wie hij schreef niet had gereageerd, liet hij dat niet voorbijgaan: ‘Beantwoord je m’n vorige brief nog. Ja, natuurlijk’ – het is al net zo bezwerend als zijn wens om onschadelijke zetfouten.

 

Vanaf het eind van de jaren 1940 schreef Jan Hanlo voor het tijdschrift Libertinage, gedichten en ook verhalen en soms een kort essay. Op 22 augustus 1950 schreef hij de redactiesecretaris aan, op een manier die kenmerkend is voor zijn behoefte aan controle en bevestiging:

 

Breif van Jan Hanlo aan W.F. van Leeuwen, 22 augustus 1950. Collectie: Literatuurmuseum

 

Zeer geachte Heer Van Leeuwen,

 

Ik weet niet of mijn brief van verleden week U bereikt heeft. Als de korte filmbespreking, die ik U zond, wordt opgenomen in L., zoudt U er dan s.v.p. het volgende aan toe willen voegen en het opschrift dienovereenkomstig wijzigen?

 

Met vriendelijke groeten,

J. Hanlo

 

P.S. ingesloten ook een briefkaart. Als U mij die terugstuurt weet ik dat u inderdaad in Noordwijk bent en niet ergens op een berg, en dan ben ik gerust – al misgun ik u geen enkele berg. U hoeft er niets op te zetten (op de briefkaart).

 

Dat hij nog iets wilde toevoegen aan zijn essay, is niet zo ongebruikelijk (er zijn weinig schrijvers die nooit een variatie sturen op het bericht: ‘Gooi de vorige versie weg, dít is de juiste’), maar het PS’je is typerend voor de schrijver. Hanlo zag al aankomen dat de zeer geachte heer Van Leeuwen hem niet direct zou antwoorden. Tot last zijn wil hij natuurlijk ook niet, maar het risico lopen dat zijn verzoek niet zou aankomen – door een verkeerde adressering, of, wie weet, een fout van de postbesteller (en dus de verkeerde versie van zijn bespreking afgedrukt zou worden) – wil hij ook niet. Wat hij bedacht, lijkt omslachtig. Hanlo kocht een extra briefkaart, waarvoor Van Leeuwen weliswaar nog steeds naar de brievenbus moest, maar die hij niet hoefde te beschrijven.

 

Jan Hanlo op een terras in het buitenland. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

De helm van Jan Hanlo

Lees ook

Maar voordat je met enige meewarigheid kijkt naar de ongeduldige Hanlo, die wilde weten of zijn bericht was ontvangen, vervolgens of het was gelezen, en daarna ongeduldig wacht op antwoord, moet je je realiseren dat Hanlo in feite niets anders doet dan wie nu ongeduldig op zijn WhatsApp-schermpje kijkt. Dat kaartje dat Van Leeuwen moest terugsturen, is natuurlijk gewoon een zeer vroege versie van de blauwe vinkjes.