De herkenbare worstelingen van Elsschot: ‘Ik verdom het verder te willen springen dan mijn stok lang is’

In de winter van 1933 legde Willem Elsschot opgewekt de laatste hand aan zijn nieuwe novelle Tsjip. Maar de publicatie ging gepaard met de nodige worstelingen, blijkt uit de bijbehorende briefwisselingen. Een troost om die te lezen, vindt schrijver (en ervaringsdeskundige) Yannick Dangre.

 

In kunst mag niet geprobeerd worden

Bekijk de online expositie

Als ervaringsdeskundige weet ik maar al te goed wat een moeilijke bevalling elke roman is, en al zeker het laatste stuk. Aan het eind moeten er plots nog allerlei dingen worden geregeld, slaan de ultieme twijfels toe en kijk je even gretig als doodsbang uit naar hoe het je boreling zal vergaan in de buitenwereld. Kortom, je moet haast half gek zijn om aan geesteskinderen te beginnen.


Net als met het echte ouderschap is het dan ook een troost om je medemensen lustig met hetzelfde te zien worstelen, vooral als je merkt dat het honderd jaar geleden niet anders was. Zo vond ik in het Literatuurmuseum de correspondentie van Willem Elsschot (pseudoniem  van Alphonsus Josephus de Ridder, 1882-1960) uit de winter van 1933-1934, toen hij zijn novelle Tsjip voltooide. De publicatie zou een kruisweg worden waar hij bij het zetten van de laatste punt geen flauw benul van had...

 

De zaken beginnen, zoals wel vaker bij Elsschot, vrolijk. De Antwerpse schrijver is verheugd dat hij zijn goede vriend Jan Greshoff (1888-1971) kan melden dat hij een nieuw boek klaar heeft, zeker omdat hij ‘na Lijmen het schrijven opgegeven had’. 

 

Elsschot aan Greshoff, 14 december 1933: ‘Ik leg de laatste hand aan een nieuw boek’. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Greshoff is al even opgetogen en wil Tsjip graag in afleveringen publiceren in Groot Nederland. Dat zorgt meteen voor een eerste kink in de kabel, want Elsschot had de novelle beloofd aan Forum, het roemruchte tijdschrift van Menno ter Braak en Eddy du Perron. Hij wringt zich nog in duizend bochten om onder die belofte uit te komen, maar de Vlaamse Forum-redacteuren Marnix Gijsen (pseudoniem van J.A. Goris) en Gerard Walschap houden hem aan zijn woord, zeer tot spijt van Greshoff en Elsschot zelf. Quelles complications, nom de dieu, vat de Antwerpenaar het samen, in een van de vele Franse zinnetjes die zijn epistels kruiden.

 

 

Elsschot heeft nog maar net ingebonden of de volgende hindernis dient zich aan. Tsjip, de historie van een vader die zijn dochter (na menige kolderieke verwikkeling) ziet trouwen met een Pool, bevat een scène waarin de ongedoopte dochter een uiterst schertsend beschreven spoedcursus katholicisme krijgt. Daarbij vraagt de dochter of de onbevlekte ontvangenis vergeleken kan worden met de mythe van Leda (die door Zeus, vermomd als zwaan, wordt verkracht). De vader antwoordt dat ze de bevruchting eerder als ‘geestelijk’ moet beschouwen ‘terwijl het die zwaan ernst was’. Op deze manier spotten met de Heilige Geest en de Maagd Maria is voor Gijsen onaanvaardbaar:

 

Het kwetst me als katholiek en ik kan de verantwoordelijkheid niet nemen voor die passus. Ik meen dat ook Walschap van dit gevoelen is. Gaarne geef ik hierbij de verzekering dat indien u die passus schrapt, ik nooit zal ontkennen dat dit op mijn persoonlijk verzoek is gebeurd.


Elsschot, een notoir atheïst, heeft weinig oren naar die bezwaren, maar tegelijk is hij, die door het niet-literaire leven gaat als de reclameman Alfons de Ridder, te zeer een gewiekst zakenman om alle bruggen op te blazen. Hij probeert dan ook met Gijsen te onderhandelen, gebruikmakend van zijn eeuwige charme en humor. Zo verzekert Elsschot dat hij het kwestieuze gedeelte aan een pastoor heeft voorgelezen, die het ‘perfect’ vond. Ja, volgens Elsschot is die passage zelfs ‘waarachtig zuivere katholieke propaganda’ en hij vindt zijn personage ‘een pastoor naar mijn hart’.

 

 

Ondanks die scherts begint hij heimelijk zelf te twijfelen. Elsschot bekent dat hij bang is om in ongenade te vallen en vraagt Greshoff om advies. Hij suggereert zelfs:

 

Het kunstgevoel moet bij ons in al het overige primeren, maar waar het niet nodig is je moeilijkheden op de hals te halen...

 

Kortom, Elsschot lijkt klaar om te buigen voor censuur, maar Greshoff reageert zo negatief dat Elsschot het roer omgooit. Het laatste wat hij wil, is verwijdering tussen hem en zijn literaire broeder, zodat hij prompt alle compromissen verwerpt en eist dat Gijsen Tsjip ongewijzigd opneemt of dat hij het anders, ondanks zijn belofte, definitief aan Groot Nederland zal geven. ‘Indien ik een ogenblik zwak ben geweest, was dat om u persoonlijk uit een pijnlijke positie te redden,’ voegt hij er nog zelfverzekerd aan toe. Zijn gok loopt goed af, want Gijsen, bang om de belangrijke publicatie te verliezen, bindt uiteindelijk in.

 

Elsschot aan Gijsen, 28 februari 1934. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Elsschot en Ter Braak: hoe Kaas zijn definitieve vorm kreeg

Lees ook

Nog is de lijdensweg daarmee niet voorbij, want Forum wacht vervolgens zo lang met het publiceren van Tsjip dat het manuscript ondertussen al bij Elsschots uitgever Van Kampen ligt te wachten. Elsschot ergert zich groen en geel aan de vertraging, zeker als hij ontdekt dat Walschap het een maand na ontvangst nog altijd niet gelezen heeft. Ook Ter Braaks reactie na lectuur bevalt hem maar matig:

 

Menno verwacht diepzinnigheid, filosofie. Maar als ik daar niets voor voel kan ik die niet geven. [...] De gewilde eenvoud van ’t hele boek schijnt hem voorbij te zijn gegaan.


Elsschot voelt zich onbegrepen en het inspireert hem tegenover Greshoff tot de volgende confidenties:

 

Ik kan alleen schrijven over dingen waar ik iets voor voel en over dingen die ik volkomen beheers. Daar ik absoluut geen fantasie bezit moet ik het zoeken in de intensiteit en dat heb ik in Tsjip geprobeerd. Of iets een eenvoudige familiehistorie is dan wel een bezoek aan de hel, maakt op mij niet de minste indruk. Ik hecht alleen belang aan de kracht, aan de hevigheid waarmee een beeld opgeroepen wordt, niet aan het beeld zelf. [...] Ik verdom het verder te willen springen dan mijn stok lang is.

 

Toch vindt Ter Braak sommige delen van de novelle juist heel goed (zoals, ironisch genoeg, het godsdienstonderricht aan de dochter) en ook de Vlaamse redacteuren sturen hem uiteindelijk lovende woorden. Zo komt er in de late lente van 1934 een einde aan Elsschots lijdensweg en ziet zijn geesteskind het licht in Forum. Gelukkig maar trouwens, want het was een genot om Tsjip te herlezen, en een grote troost om Elsschots bijhorende brieven door te nemen.

 

Worstelen met allerlei soorten borelingen, dat doen we immers allemaal.
 

Elsschot aan Greshoff, 14 december 1933: ‘Ik kan alleen schrijven over dingen waar ik iets voor voel en over dingen die ik volkomen beheers.’ Collectie: Literatuurmuseum

 

Lees Tsjip van Willem Elsschot, zoals in 1934 verschenen in Forum, op de DBNL.

 

De geciteerde brieven zijn ook opgenomen in Brieven van Willem Elsschot (Querido 1993), verzameld en toegelicht door Vic van de Reijt.