Lijstjes, wie houdt er niet van? Dat moet het jaarboek Mekka gedacht hebben toen het in oktober 1993 aan vijftig bekende dichters vroeg om hun top tien van beste Nederlandstalige gedichten aller tijden. Op die manier wilde de redactie een ultieme poëtische hitparade creëren. Dichters zouden natuurlijk geen dichters zijn als ze zo’n project niet zouden saboteren: de ene helft antwoordde niet, en de andere helft gaf zulke diverse lijstjes door dat er geen gemene deler te vinden was.
Anna Enquist maakte deel uit van de tweede helft. Haar uiterst succesvolle debuutbundel Soldatenliederen was nog maar twee jaar uit, wat waren de toenmalige voorkeuren van de spraakmakende dichteres? Enquists antwoordbrief aan Mekka wordt bewaard in het Literatuurmuseum en verraadt alvast dat J.H. Leopold en zijn ‘Peppels’ op het laatste moment geschrapt zijn.
Degenen die haar lijstje wel haalden, waren:
- Gerrit Kouwenaar, De laatste dagen van de zomer
- Eva Gerlach, Kijk!
- Willem van Toorn, Twee wintergedichten
- Rutger Kopland, Drie wintergedichten
- Ida Gerhardt, Radiobericht
- Gerrit Achterberg, Zwevende claim
- Lucebert, ik tracht op poëtische wijze
- Hendrik Marsman, Paradise Regained
- Martinus Nijhoff, Het derde land
- Piet Paaltjens, Hoor ik op Sempre een waldhoorn
Ondanks de nummering benadrukt Enquist in haar brief dat er van hiërarchie geen sprake is. Haar selectie is vóór alles een persoonlijke keuze, ‘in die zin dat ik gedichten gekozen heb die in mijn leven een tijd van groot belang zijn geweest, het is dus geen keuze op grond van literaire criteria’. De titels heeft Enquist omgekeerd chronologisch gerangschikt, wat wil zeggen dat ze het jongst was toen ze ‘de ritmische melancholie’ van Paaltjens ontdekte, en het oudst toen ze Kouwenaar heeft ‘leren waarderen’, zoals ze zelf schrijft.