Is dat floppen als 'n natte dweil?

Gerard Soeteman oogstte in de jaren '70 veel lof voor scenario’s van films als Turks fruit en Soldaat van Oranje. Minder unaniem was de waardering voor zijn inbreng bij de verfilming van Max Havelaar. Rudy Kousbroek kroop zelfs van schaamte in elkaar. Hoe Soeteman dat heeft ervaren, is nu te lezen in een artikel van Philip Huff over de kwestie.

Scenarist Gerard Soeteman (1 juli 1936, Rotterdam), onlangs op het Filmfestival in Utrecht geëerd met het Gouden Kalf voor de Filmcultuur, heeft een indrukwekkende staat van dienst. Soeteman is onder meer de scenarist van Turks Fruit, Soldaat van Oranje, De vierde man, De Aanslag, Zwartboek en Max Havelaar. Dat zijn in volgorde: de succesvolste Nederlandse speelfilm aller tijden én volgens een publieksenquête de beste Nederlandse film van de twintigste eeuw; volgens diezelfde enquête de een-na-beste film van de Nederlandse film; de enige degelijke Reveverfilming; de eerste Nederlandse Oscarwinnaar ooit; en de winnaar van een platina film en drie Gouden Kalveren (op Max Havelaar komen we zo terug). Die man kan wat, zou je zeggen.


Maar: resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Iedere schrijver is aan het begin van een nieuw werk een totale beginner: hoe deed ik dit ook alweer? De scenarist die daarbij een boek bewerkt lijkt een voordeel te hebben: hij heeft zijn materiaal voor zich liggen, kan op de schouders van anderen gaan staan. Maar de vraag blijft: hoe krijg ik dit tot leven? Hoe verwoord ik in actie en dialoog wat ik wil zeggen? Welke beelden laat de regisseur zien om ‘mijn’ gedachten te verbeelden?


Soeteman begon zijn schrijfcarrière eind jaren zestig met de ridderserie Floris, onder regie van Paul Verhoeven (die ook aan veel scenario’s meeschreef en ze verfilmde). In de jaren zeventig, zijn gouden – of platina – decennium schreef hij Turks Fruit (1973), Keetje Tippel (1975), Soldaat van Oranje (1977), Mijn Vriend (voor Fons Rademakers, 1976) en Spetters(1980). Stuk voor stuk vlotte, kordate films met een typische, ‘eigen’ toon.

 

Midden in het decennium schreef Soeteman Max Havelaar, de verfilming van Multatuli’s meesterwerk, wellicht het meest vooraanstaande Nederlandse literaire boek. Zo’n klassieker bewerken tot scenario was lastig, want: een, in Nederland is weinig ruimte op de apenrots, dus iedereen duwt elkaar er maar al te graag vanaf; twee, iedereen heeft een beeld bij zo’n boek; en drie, het boek is (niet alleen structureel) een ingewikkeld boek.

Gerard Soeteman Gerard Soeteman

Soeteman was niet alleen een logische keuze omdat hij een kundig en succesvol scenarioschrijver was; hij was NOS-journalist, geïnteresseerd in de geschiedenis van Indonesië (hij maakte in de jaren tachtig voor de televisie de documentairereeks Ons Indië), en hij was een zoeker: Soeteman omschreef zichzelf na het winnen van zijn ‘Erekalf’ in een interview nog als ‘onderzoeksjournalist, geen filmmaker’ (zijn scenario van de Max Havelaar noemde hij ‘een pamflet’). Hij keek dus telkens opnieuw: wat wil ík zeggen? En hoe?


Rudy Kousbroek, essayist, in 1929 geboren in Sumatra, nam in 1976 bij verschijning aanstoot aan de film (en hij was niet de enige, dat moet gezegd). Hij kromp ‘van schaamte in elkaar’, zonder dat duidelijk was of dat kwam door de ‘stupide dialogen’ of van de onmacht van de acteurs ‘welke dialoog dan ook zo uit te spreken dat je geen zin krijgt je te verhangen’. Kousbroek lichtte twaalf jaar later opnieuw toe wáár voor hem de schoen wrong, maar bleef wederom behoorlijk particulier in zijn smaakopvatting. Voor inhoudelijker, niet-onredelijke kritiek op het scenario en de gemaakte keuzes moest hij leunen op Willem Frederik Hermans.

 

Rudy Kousbroek, dol op een rel en hondstrouw aan zijn bondgenoten

Lees ook

Duidelijker wordt Kousbroeks antipathie als hij schrijft dat ‘Havelaar platitudes in de mond worden gegeven, die bovendien in elementaire tegenspraak zijn met Havelaars karakter in de roman’. Aha! De verfilming als verbeelding van de roman van de lezer. Kousbroek was gekrenkt omdat de karakters in de film niet praten zoals hij zich had voorgesteld. Dat is flauw: zo kijk je altijd naar wat een film niet is in plaats van wat hij wél is. En de ergernis dat er na deze ‘flop als een natte dweil’ waarschijnlijk nooit meer een film wordt gemaakt ‘die recht doet aan het boek’ is particulier, niet interessant.
 

Toen in 1987 naar aanleiding van een Multatuliherdenking regisseur Fons Rademakers in Vrij Nederland uithaalde naar Kousbroek, kon de columnist het niet nalaten wederom zijn zegje te doen in de krant. En wederom kraakte hij de film, ditmaal ook aan de hand van ‘feiten’: de film was geflopt, overal gekraakt (ook in Amerika), en niemand waar dan ook ter wereld keek er ooit nog naar. Rademakers en Kousbroek waren in een wedstrijdje verplassen verwikkeld. Maar er gebeurde ook iets anders, iets wat wél interessant was: nergens werd Soeteman gehoord. De regisseur kreeg een interview, de columnist kreeg de kans in ‘zijn’ krant zijn weerwoord te leveren, maar de schrijver werd gemuted. Zelfs zijn naam werd niet genoemd!

 

Rudy Kousbroek in 1987. Foto: Gerrit Serné, collectie: Literatuurmuseum

 

Soeteman zag dit en vond er iets van. De regel is altijd: schrijver, zit stil als je wordt geschoren, maar Soeteman vond de aanpak van de barbier maar niets. Bovendien: dit was twaalf jaar na het verschijnen van de film, dus er was wat afstand. Soeteman dacht dus: ik laat mij niet definiëren door Kousbroek of Rademakers. Hoe dat tegen te gaan?

 

Door Kousbroek en Rademakers zelf te definiëren, en terloops het maakproces van de film toe te lichten, en scenariokeuzes te verhelderen – maar vooral door met wat harde feiten rondom de film te komen. Hij schreef – met de hand! over vier kantjes! – een ‘lange autograaf’ die hij opstuurde naar de krant, om de feitenvrije columnist op zijn plek te zetten:

 

U zoudt mij een groot plezier doen door dit – lange – stuk te plaatsen, want dat rare stuk vol rancune en pogingen van RK om de waardering voor de Havelaar niet alleen te kleineren maar zelfs volledig te ontkennen vraagt wel enige ruimte. De tenen van Rademakers worden in lengte steeds door die van R.K. overtroffen.

 

Die laatste zinnen zijn meesterlijk, de eerste niet zo: wie van tevoren al aangeeft dat hij lang van stof is, geeft zijn publiek een stok om hem mee te slaan. De reactie van de krant, bij monde van K.L. Poll, was veelzeggend: ‘Zeer geachte heer Soeteman, tot mijn spijt hebben wij nog niet geantwoord op uw brief van enige weken geleden. Hoewel ik me uw verdediging van de film Max Havelaar kan indenken, geloof ik toch niet dat het voor de krantenlezer verantwoord is zó uitvoerig op de geschiedenis van de film in te gaan. […] P.S. Uw brief hebben wij doorgezonden naar Rudy Kousbroek.’ Einde bericht.

 

De honderdduizenden lezers van de kranten moesten dus met de halve pagina NRC van Rudy Kousbroek leven (of die van Rademakers, als ze ook Vrij Nederland lazen). En de kans dat Kousbroek Soetemans brief van begin tot eind las, acht ik verwaarloosbaar. Gelukkig kunnen we hier Soetemans reactie lezen, een bijzonder geslaagde exercitie in beschaafd polemiseren, gesteund op cijfers. De inhoudelijk reden dat deze in het Literatuurmuseum bewaarde brief niet werd geplaatst weet ik niet, wat ik wel weet: hier hield de chef van de kunstredactie van NRC Handelsblad zijn columnist uit de wind, om een oorwassing te voorkomen.

 

Brief van Soeteman aan de redactie van NRC en manuscript van Die Havelaar moet hangen. Collectie: Literatuurmuseum

 

Enkele hoogtepunten:

 

Het feit dat door de figuur Rademakers het zicht op de film “Havelaar” voor Kousbroek totaal is verduisterd vind ik treurig. Dus: leve dit Multatulijaar, dat door polemieken best wat mag worden verlevendigd.

 

Ik sta uiterst wantrouwig tegenover bombast, in de regel verbergt dat ’n gebrek aan argumenten of aan feiten. En met één feit springt Kousbroek wel buitengewoon raar en willekeurig om: het publieke succes van de film “Max Havelaar”. […] Ik weet niet waarom Kousbroek dit schrijft maar […] in 1976 was de Havelaar de meest succesvolle Nederlandse film met 700.000 kijkers betálende bezoekers. (Na Jaws en One Flew Over The Cuckoo’s Nest, PH). Is dat floppen als ‘n een natte dweil?

 

In mei 1982 keken per aflevering ruim drie miljoen mensen naar de in 4 delen gesplitste “Havelaar” en waardeerden die delen met ruim 7.2. Is dát een ramp?

 

RK noemt “Amerikaanse besprekingen … nog heel wat onbarmhartiger” maar dat is uiterst selectief […] Daarmee wil ik de Havelaar niet op het piedestal van het meesterwerk plaatsen, alleen aantonen dat elke nuance in RK’s tweede recensie ontbreekt.

 

Waarvan akte.