Natuurlijk was Agnes de Graaf meer dan ‘een grappig meisje met grappige gedigjes’

In 1970 debuteert een jonge Agnes de Graaf met de dichtbundel Gotweet wat voor ongelukken hiervan komen. Over een tweede bundel toont uitgever Geert van Oorschot zich in de jaren die volgen steeds minder enthousiast. Wat nu? ‘Moed houden maar.’

 

Op 8 november 1969 noteert Doeschka Meijsing (dan tweeëntwintig jaar, nog niet gedebuteerd maar wel al in een writers block) in haar dagboek: ‘Ook gedichten gelezen van Agnes de Graaf in Hollands Maandblad; die zijn natuurlijk niet goed maar wel knus en warm […].’

 

Agnes de Graaf debuteerde in 1970 op tweeëntwintigjarige leeftijd bij uitgeverij Van Oorschot met de dichtbundel Gotweet wat voor ongelukken hiervan komen. Dat Meijsing het in haar notitie heeft over de ‘gedigjes’ van De Graaf komt niet uit de lucht vallen: haar poëzie en verhalen verschenen in zowel Hollands Maandblad als de bundel in fonetische spelling.  
 

 

denk je es in 

er zijn nog steets mensen di 

denken dat mijn werk 

uit zoon pakweg 15 gedigten bestaat 

 

kom ik ider di dat wil verkondigen 

een flinke mep op zijn hooft geven 

 

 

Als je ze nu leest doen de teksten uit Gotweet op het eerste gezicht gedateerd aan. Dat komt door de taal, die riekt naar studentenprotesten uit de jaren zestig en zeventig en Het Simplisties Verbond van Koot en Bie. Maar ook als je het komisch duo wegdenkt pakt het soms wat lolligjes uit, die spelling, zoals in bovenstaand titelloos gedicht. Andere keren krijgen De Graafs teksten er iets aandoenlijks door, iets mysterieus misschien:  

 

 

o mijn kleine sire 

 

maar majesteit 

op de bodem van de vijver 

liggen twee speelgoetotoos 

en het popje zonder haar 

 

en majesteit 

hoe zal ik het veulen roepen 

zolang het nog geen naam heeft 

 

mijn kleine sire zit daar maar 

draait wat krullen in zijn haar 

 

In de ‘agneske’ verhalen lijk je door haar schrijftrant te maken te hebben met een kind dat je, buiten adem van opwinding, in haar spel wil betrekken. Personages en voorwerpen worden niet netjes geïntroduceerd; ze zijn al zo helder aanwezig in de verbeelding van de verteller dat die dat niet nodig acht. Zoals ‘het horloosje’ en ‘de tekening’ in onderstaand fragment. En net als een kind kan de verteller van De Graaf niet altijd onderscheid maken tussen zichzelf en anderen, hoofd- en bijzaak, levert deze al vertellend verrukt of bezorgd commentaar op haar eigen verzinsels:  
 

 

in het grote groene lant is een stat met een haven, dat is vreselek goet zeg. en in een van di huizen woont de broer van poe. en agnes weet nog dat ze het horloosje aan poe heeft gegeven om om te doen en ze denkt: live help! poe met een heus horloosje! en poe kijkt erop hoe laat het is, en geeft haar een poezoentje. en laater als hij bootsgappen gaat doen (kaas, dopetten, tee, brio, leverworst, spek, eieren, sjek) in de oto met het gezigt, zit agnes op de bank en hout de eieren vast. op de agterbank ligt de tekening van het reuze goede spel, en de poebroer vraagt waar de bellen vandaan komen. uit de pijp natuurlek, zegt agnes. ze heeft alle bellen gekleurt met veel rose & root & oranje. een fraai gezigt. 

 

[fragment uit ‘hee poe’]

 

De Graaf doet soms, in de erg verre verte, aan Van Ostaijen denken. Dat komt natuurlijk ook door die gekke spelling – Van Ostaijen volgde de leer van spellingsvernieuwer R.A. Kollewijn. Denk aan ‘Het sienjaal’, zijn ‘Singer Naaimasjien’, zijn gedicht ‘Vrolik landschap’. Maar Van Ostaijens spel met ritme en klank ontbreekt goeddeels in de teksten van De Graaf, en ook schrijft ze vooral over haar eigen belevingen en haar eigen fantasiewereld. Ze blijft, bedoel ik, ondanks de bonte stoet aan sprookjesfiguren, beren, ‘nagtloopvogels’ en aanverwanten, dicht bij Agnes. Waar overigens niet zoveel mis mee is – er zijn vrachtladingen schrijvers die niet verder komen dan hun eigen navel en daar allerlei prachtigs over publiceren. Maar bij Agnes de Graaf is haar onderwerpkeuze (namelijk: Agnes) een van de redenen dat haar uitgever Geert van Oorschot maar niet tot het publiceren van een tweede bundel komt.  

 

Aanvankelijk voeren auteur en uitgever een montere briefwisseling over Gotweet. De Graaf stuurt een eigen tekening in voor het omslag en krijgt van haar uitgever te horen dat ‘de functie van een omslag méér moet zijn dan een aardig plaatje’. Desalniettemin wordt er rap richting publicatie gewerkt. In augustus 1970 stuurt De Graaf in haar kenmerkende handschrift (het lijkt wel een lettertype!) een ‘kleine karakteristiek’ voor in de prospectus. Het begeleidende briefje is versierd met een poesieplaatje.  

 

De Graaf aan Van Oorschot, 17 augustus 1970. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

 

 

‘Misschien kun je tot een bundel komen voor het najaar?’ Geert van Oorschot aan Judith Herzberg

Lees meer

Vanaf 1972 wordt de toon somberder. Kennelijk heeft De Graaf nieuwe poëzie gestuurd naar Van Oorschot, maar die geeft haar te kennen dat het niet goed genoeg is: ‘Het is niet dan met pijn en schroom dat ik je schrijf,’ leidt hij in, om na een bloemrijke afwijzing (‘Het lijkt alles op een glas limonade waar teveel water bij het extract is gegoten zodat de kleur flets is geworden en de smaak flauw’) over te gaan op het leed der afwijzende partij: ‘Je begrijpt hoe ik er nauwelijks toe kom je dit allemaal precies te zeggen, maar ik meen dat ik aan de poëzie en aan onze vriendschap daartoe verplicht ben.’  

 

Ik kan me zo voorstellen dat De Graaf even na moest denken bij het lezen van deze brief; moest ze haar uitgever nu gaan troosten omdat hij het zo erg vond om haar af te wijzen? Er gaan nog twee brieven van Van Oorschot overheen – of ze niet boos is? Niet verdrietig? Uit de brief die ze uiteindelijk – in Standaardnederlands, maar wel in dat heerlijke handschrift – terugschrijft blijkt dat het niet heel goed met haar gaat. ‘De gedichten die ik indertijd meenam,’ schrijft ze, ‘stemmen mij nu ook wel treurig en dat terwijl er toch niets droevigs in staat. Moed houden maar.’ 
 

 

 

In 1974 schrijft Van Oorschot voor het eerst op wat hem nu werkelijk dwars blijkt te zitten. Het voornaamste bezwaar: ‘dat je bundel een verhaal in dichtvorm is. Dat dit verhaal in zijn geheel alleen maar te begrijpen en te volgen is indien de lezer, zoals Hillie en ik, op de hoogte zijn van een groot aantal particuliere feiten uit je leven van de laatste jaren.’ In juli 1975 gaat hij nog eens op dit euvel in, geeft hij De Graaf aanwijzingen tot verbetering en hoopt hij hartstochtelijk dat ze hem niet ‘eender als die lul van Meulenhoff’ beschouwt (aanvankelijk zou haar poëzie aldaar gepubliceerd worden). Ruzie wordt het niet. Agnes blijft gedichten opsturen, soms voor in een bundel, soms voor in het literaire tijdschrift Tirade. Dat ze niet zo vaak schrijft is niet uit verdriet, maar omdat ze ‘bij voortduring door zovele bezig-&verliefdheden zo volledig in beslag’  wordt genomen. 

 

Vlotten wil het niet. In 1978, dus acht jaar na publicatie van Gotweet, schrijft De Graaf haar uitgever dat ze bezig is aan een werk dat ‘Agnes de Graaf bestaat niet’ moet heten, ‘een verzameling korte en langere prozastukken’. Nadat hij het manuscript heeft gelezen antwoordt Van Oorschot met een tamelijk bars briefje. ‘Ik denk dat je eens zou moeten proberen een ander thema voor je poëzie te vinden dan “Agnes”.’ Zelfs bij het ontkennen van haar eigen vaste vorm is Agnes nog te aanwezig in haar eigen werk – misschien kon ze niet anders, waren de vragen ‘wie ben ik’, ‘wie wil ik zijn’, ‘wie kan ik allemaal nog meer zijn’ de drijfveren achter haar schrijven. Het laatste bericht van uitgever naar schrijver – althans, voor zover in bezit van het Literatuurmuseum – is een financiële afrekening. 

 

 

 

De Graaf blijft tot 1990 publiceren in Tirade en Hollands Maandblad. Haar taal verandert, haar toon wordt serieuzer. In 2001 schrijft chroniqueur van vergeten schrijvers Joris van Casteren een artikel over haar, waaruit blijkt dat ze op dat moment in Wales woont, daar dicht in het Engels. Ze heeft haar poëzie naar Poetry Wales opgestuurd, in de hoop op publicatie. Ik kom er niet achter of dat gelukt is. Wel vind ik een blog van auteur Julia Forster, waarop een foto staat van een paar dichters die voordragen in een boekhandel in Machynlleth. De Graaf staat er ook tussen, zij is op dat moment aan de beurt met voordragen. De blog dateert van 6 april 2016.

 

Niet lang daarna verdwijnt Agnes de Graaf. Op 11 september 2016 raakt ze vermist. Ze is tot nog toe niet gevonden. In een artikel van The Daily Post  wordt verslag gedaan van haar vermissing en ook van haar leven; natuurlijk was ze meer dan (zoals ze zelf schreef in ‘gedicht voor lucebert’) ‘een grappig meisje met grappige gedigjes’. 


Maar de gedigjes, die wonderlijke relieken van een wonderlijke geest, zijn wat er rest. ‘Niet goed’, volgens Doeschka Meijsing, maar wel ‘knus en warm’. Bovendien, aldus Meijsing: ‘geven ze je het idee dat je best wat gedigjes kunt maken binnen in je, om erover te giechelen met jezelf. Zo heb ik weer zin gekregen om stil wat te schrijven of te tekenen met de pen, en mezelf niet te vervelen […].’

 

Tekening van Agnes de Graaf, 1977
Collectie: Literatuurmuseum

 

 

De brieven in dit artikel zijn gepubliceerd met toestemming van de rechthebbenden van Agnes de Graaf en de erven Van Oorschot.