‘Fascinerende gedichten,’ vond de jury, ‘waarin de lezer zich beweegt tussen flitsen van herkenning en vervreemding.’ De experimentele bundel van Spinoy bestaat uit drie delen, die ‘samen een onderzoek vormen naar hoe wij waarnemen: van zintuiglijke ervaringen op een verre reis of dubbelzinnige ervaringen in de kindertijd tot de existentiële ervaring afgesneden te zijn van de wereld in een dode kamer.’
De jury was geraakt door Spinoys poëzie: ‘De ervaringen zijn niet verstard tot herinneringen, maar ze overrompelen, ontregelen en verrassen door de buiteling van de zintuigen, geuren, geluiden en kleuren, die variëren van zwavelgeel tot walnootbruin, van hagelwit tot chemisch rood. (…) Meesterlijk is het hoe Spinoy in Dode kamer zijn verzen met onverwachte beelden en sprongen varieert, maar toch een strak gecomponeerde bundel weet te maken. De drie cycli worden bijeengehouden door steeds weerkerende motieven, kleuren en indrukken en door de ongemene trefzekerheid waarmee de dichter zijn woorden kiest.’
Als dichter en hoogleraar literatuur en culturele theorie begeeft Spinoy zich op het kruispunt van kunst en wetenschap. Carl De Strycker analyseert in het begeleidend essay de ‘schuine blik’ van Spinoy en verbindt die aan het concept ‘schuins beziend’ van socioloog Slavoj Žižek uit zijn boek Looking awry. Een manier van kijken die ‘een onvermoed perspectief op de werkelijkheid opent. Geen scheve voorstelling van de feiten, wel poëzie: de wereld “onfeilbaar schuin” bezien. (…) Een radicaal subjectieve visie.’ Spinoy plaatst een ander begrip van ‘schuin kijken’ tegenover het ‘taboe rond het schuine’. In een cruciaal gedicht rijgt de dichter beelden aan elkaar die door de cursieve plaatsing schuin worden ‘gepresenteerd als een onvermijdelijke eigenschap van de waarneming. Die is nooit objectief, ook al lijkt ze dat.’
Een man in een hotel neemt roerloos waar
parfumflacons / en hemelsblauwe rietjes
wijnrood pluche / tafels met vier raffia stoelen
en een fantasiejuwelenkraam / een ronde non
het lachen van een lachband / schoenen: afgetrapt
loeihete aankomsthal / vet bezwete bundel bankjes
pijn in alle zoenen / fruit uit een gedeukte pick-up
whisky van een soort / en koffie koffie koffie
morsdode kloostertuin / affiches: rimpelig plastic
fuchsia ballerina’s / schalen lauwe groente
en neemt zo waar: door roerloos steeds
onfeilbaar schuin te zien.
Erik Spinoy is hoogleraar aan de Universiteit van Luik, dichter en essayist. Zijn bundels De jagers in de sneeuw (1986), Fratsen (1993) en Boze wolven (2002) werden alle lovend onthaald. Dode kamer werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.