Terug Online exposities Zoeken

Gerrit Borgers

(1917-1987)
Onder het pseudoniem Julius v.d. Heide publiceerde Gerrit Borgers zijn eerste gedichten in Oorsprong, een door hemzelf en Bert Honselaar in 1934 opgericht tijdschrift dat al na vier nummers ophield. Hij werkte als schrijver en redacteur mee aan diverse bladen, én was de eerste directeur van het Literatuurmuseum in de jaren vijftig tot en met de jaren zeventig.
De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Gerrit Borgers. Gemaakt door: Willem Schrofer
Vervaardigd 1960
Techniek Olieverf op doek
Afmetingen 120 x 90 cm

Gerrit Borgers

door Willem Schrofer (1898-1968)

Volgens de bevriende schrijver Anne Wadman was Gerrit Borgers een gezelligheidsmens, altijd levendig in gesprek, vol grapjes. Hij deed niet mee aan de mode van coltrui, spijker- of ribbroek, maar ging altijd keurig gekleed in colbert mét vlinderdas. Zo staat hij ook afgebeeld op dit schilderij, dat een voorstudie is voor het groepsportret door Schrofer.

Sinds 1954 was Borgers de hoofdconservator van het Literatuurmuseum (toen nog Letterkundig Museum), en in die hoedanigheid had hij de bekende Haagse kunstenaar Willem Schrofer, met wie hij overigens bevriend was, de opdracht gegeven de toenmalige Podium-redactie te vereeuwigen. Het tijdschrift was in 1944 opgericht en Borgers had vanaf de eerste naoorlogse jaargang zitting in de redactie van Podium, waarin hij ook verzen publiceerde, eerst onder zijn oorlogspseudoniem Jaap Mulder, vanaf de vierde jaargang onder zijn eigen naam. In 1949 hervormde hij het tijdschrift in experimentele richting. In Bij nader inzien van J.J. Voskuil is Borgers te herkennen in het personage Herman Vorsters, redacteur van Appèl: ‘Herman glimlachte. Hij zat op zijn stoel als een groot, massief en mysterieus Paaseilandbeeld.’

Borgers was een man van de letteren, in zijn tijd een literaire hotshot. Er was vrijwel geen literaire prijs te bedenken of hij had er bemoeienis mee; een literaire organisatie die hem niet als bestuurder had gehad stelde weinig voor. Verder bezorgde hij o.a. het werk van Martinus Nijhoff en van de Vlaamse dichter Paul van Ostaijen, over wie hij ook een studie schreef. In 1979 werd hij hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, als museumdirecteur werd hij opgevolgd door neerlandicus en dichter Anton Korteweg.