Fluister

Als er iets bij het leven hoort dan is het wel de dood. Niet verbazend dus dat de dood en het naderend einde met regelmaat de kop opsteken in de literatuur. Soms als aanleiding om mijmerend terug te kijken op het leven, soms om het naderende einde, en de angst ervoor, te bezweren. En soms biedt literatuur troost.

François HaverSchmidt (1835-1894)

 

François HaverSchmidt wordt na een actief studentenleven dominee, al twijfelt hij vaak aan zijn geloof. Zijn hoogromantische en cynische alter ego is Piet Paaltjens. Deze afsplitsing van zichzelf is zo sterk, dat hij er zelf bijna in gaat geloven. HaverSchmidt schrijft als Paaltjens met veel smaak over zijn studentenleven, eerst in een studentenalmanak en later in zijn enige bundel Snikken en Grimlachjes (1867), die een typische mengeling van romantisch verlangen en ironie bevat.  

 

Studentikoos blijft HaverSchmidt, maar hij kampt met depressies. In zijn werk komt dit ook tot uiting: wrangheid, melancholie en doodsverlangen zijn terugkerende thema's. Maar altijd met de hem kenmerkende spot en ironie: ‘Wat kon zaalger voor mij zijn,/ Dan, onder helsch geratel en gestamp,/ Met u verplet te worden door één trein?’ Op 58-jarige leeftijd hangt hij zich op aan het gordijnkoord van zijn bedstee. 

 

Portret François HaverSchmidt & Kaft van Snikken en Grimlachjes, 1944. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

 

Gerrit Achterberg (1905-1962)  

 

Het is moeilijk om de poëzie van Gerrit Achterberg los te zien van de misdaad die hij pleegde. In 1937 schiet hij zijn hospita dood, nadat hij haar dochter had aangerand. De rechter verklaart hem ontoerekeningsvatbaar en hij wordt veroordeeld tot tbs. De opwekking uit de dood van een verloren geliefde is een van de hoofdthema’s van zijn poëzie, zoals ook blijkt uit sommige titels van zijn latere bundels: Eurydice (1944), Doornroosje (1947) en Sneeuwwitje (1949). Deze thematiek komt echter al in de bundel Afvaart (1931) aan de orde, jaren vóór de doodslag.  

 

Na de oorlog gaan zijn gedichten meer en meer over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het gedicht zelf. Zijn lijfspreuk wordt ‘Wat niet goed is, is niet geschreven’. Achterberg lijkt de poëzie magische krachten toe te kennen, die nieuwe werelden zouden kunnen scheppen. Vanwege deze thematiek is Achterberg wel een ‘absoluut dichter’ genoemd. 

 

 

Illustratie Gerrit Achterberg door Iris Deppe & Handschrift van ‘Moordballade’. Collectie: Literatuurmuseum 

 

 

Meer over Gerrit Achterberg: 

 

M. Vasalis (1909-1998) 

 

M. Vasalis (pseudoniem van psychiater M. Droogleever Fortuyn-Leenmans) is één van de meest gelezen dichters uit de Nederlandse literatuur. Ze debuteert in 1936 in Groot Nederland met vijf gedichten, waaronder het bekende ‘De idioot in het bad’, waarin ze beschrijft hoe een patiënt kalmeert en gelukkig wordt in het warme water dat hem als een baarmoeder omsluit. Het verlangen naar terugkeer naar de prenatale staat – dat zich vaak vermengt met doodsverlangen – is een thema dat als een rode draad door haar poëzie loopt.  

 

Als in 1943 haar jonge zoontje Dicky sterft, schrijft ze enkele gedichten over zijn dood, die werden opgenomen in De vogel Phoenix (1947). ‘Phoenix I’ mythologiseert de dood van het kind, als een manier om met dit verlies om te gaan en ‘Phoenix II’ zet de mythologisering voort: de ‘ik’ is daar zelf het vuur waaruit de phoenix opvliegt als uit een nest. De eerste regels van haar gedicht ‘Sotto voce’ worden regelmatig gebruikt in rouwteksten: ‘Zoveel soorten van verdriet/ ik noem ze niet./ Maar één, het afstand doen en scheiden./ En niet het snijden doet zo'n pijn,/ maar het afgesneden zijn.’ 

 

 

 

Portret M. Vasalis, ca. 1935 & Handscrift ‘Het ezeltje’. Collectie: Literatuurmuseum 

 

 

Meer over M. Vasalis:

 

 

Anna Enquist (1945) 

 

Anna Enquist (pseudoniem van Christa Widlund-Broer) debuteert in 1991 met de gedichtenbundel Soldatenliederen. Dit werk wordt, net als de zeven bundels die daarna verschijnen, gekenmerkt door een toon van onstuimige onverschrokkenheid, sterke beelden en een steeds persoonlijker wordende gedrevenheid. Muziek (ze studeerde piano en cello aan het Haags conservatorium) en haar psychoanalytische achtergrond zijn de voornaamste onderwerpen, ook in haar succesvolle romans Het meesterstuk (1994) en Het geheim (1997).  

 

Nadat haar dochter Margit in 2001 om het leven komt door een verkeersongeluk staat haar werk direct of indirect in het teken van verlies. In de historische roman De thuiskomst (2005) verplaatst zij zich in het lot van de zeemansvrouw Cook, die al haar kinderen ziet sterven. De structuur van Contrapunt (2008) is die van de Goldbergvariaties van Bach, gecomponeerd na de dood van diens lievelingszoon.  

 

 

Anna Enquist & Handschrift Het Meesterstuk deel I. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Meer over Anna Enquist:

 

Frans Kellendonk (1951-1990) 

 

Frans Kellendonk debuteert in 1978 met Bouwval (1978) en geldt direct als een grote belofte. Hij schrijft novellen, romans en essays, is vertaler van Henry James en Emily Brontë. Zijn bekendste werk is Mystiek lichaam dat in 1986 verschijnt. Deze roman blijkt ook zijn laatste, in 1990 zal Kellendonk overlijden aan de gevolgen van aids.  

 

‘Het is geen knus boek, en dat wil het ook niet zijn,’ schrijft hij over Mystiek lichaam. In de roman stelt hij de vraag aan de orde stelt of er een zinvolle invulling is voor de leemte die is ontstaan met de teloorgang van het katholieke geloof en de verbrokkeling van de moderne samenleving, het wegvallen van allerlei vormen van gemeenschap, zoals de kerk. Het is een roman vol maatschappijkritiek, die tevens sporen laat zien van Kellendonks gevecht met zijn ziekte. Vele thema’s uit Kellendonks werk – religie, familie, homoseksualiteit en de dood – komen erin samen. 

 

 

Frans Kellendonk door Kees Knopper. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

 

Meer over Frans Kellendonk: