Terug Online exposities Zoeken

S.J. van den Bergh

(1814-1868)

De dichtende drogist met historische besef Samuel Johannes van den Bergh debuteerde in 1834 met Alkmaar ontzet en sloot zijn dichtersleven in 1868 af met Wilhelmus voor Heiligerlee. ‘Hij beijverde zich,’ schrijft J.J.L. ten Kate over hem, ‘om als dichter het verledene aan zijn volk voor te stellen als leerschool der toekomst’.

De afbeelding toont een kunstzinnig portret van S.J. van den Bergh. Gemaakt door: Bastiaan de Poorter
Vervaardigd 1870
Techniek Olieverf op doek
Afmetingen 67 x 53 cm

S.J. van den Bergh

door Bastiaan de Poorter (1813-1880)

S.J. van den Bergh is de schrijver van eenvoudige gedichten: huiselijke en vaderlandse poëzie in de stijl van Hendrik Tollens. Hij schrijft een bescheiden oeuvre bijeen, waaronder ook jeugdboeken, hij vertaalt poëzie voor het tijdschrift De Gids en is redacteur van De Spektator en de almanak Aurora.

Als tijdgenoot en collega-schrijver Johannes Kneppelhout (alias Klikspaan) in 1848 Van den Berghs Een dichtbundel voor mijn Vaderland bespreekt, noemt hij hem ‘een dichter uit het volk, en tòch geen volksdichter’. Dat Van den Bergh tot de deftige burgerij behoort, ‘de kern der natie’, geldt duidelijk als nadeel. Het warme bloed zou hem niet onstuimig genoeg door de aderen vloeien.

Toch is Van den Bergh bekend en geliefd. Met name door zijn vele contacten in de letterkundige wereld en het culturele leven van Den Haag, de stad waar hij als drogist werkzaam is. In 1834 richt hij daar met W.J. van Zeggelen, de boekhandelaar W.P. van Stockum en andere vrienden het letterkundig genootschap Oefening Kweekt Kennis op. ‘Hoewel menig onrijpe vrucht in den beginne werd opgedischt, werd toch het Genootschap allengs eene school tot oefening van beteren smaak en meerdere ontwikkeling’, aldus Van Zeggelen.

Van den Bergh was lid van Pulchri Studio, de Haagse kunstenaarsvereniging waartoe ook de schilder Bastiaan de Poorter behoorde. De Poorter was in het jaar van dit portret op het hoogtepunt van zijn roem. Hij werd benoemd tot hoogleraar-directeur van de Amsterdamse Rijksacademie. Hij was daarmee de eerste in een lange rij en bekleedde het ambt van 1870-1880. Behalve portretschilder was hij etser en lithograaf.