Terug Online exposities Zoeken

Moeders in de literatuur: net zo veelzijdig als in het echt

Zowel fictie als non-fictie hebben vele markante moeders voortgebracht: via dochters en zonen die schrijven over hun moeder, moeders die schrijven over het moederschap. De moeder in de Nederlandse literatuur is veelzijdig – net zo veelzijdig als moeders in de werkelijkheid.

‘Ik had veel last van mijn moeder toen ik deze roman schreef,’ vertelt Adriaan van Dis aan Toef Jaeger van NRC Handelsblad. ‘Ik heb geprobeerd een aardiger moeder terug te halen, niet de kwaaie vrouw die ze de laatste vijftien jaar van haar leven was geworden.’ Het resultaat was een bestseller, zo is de lezer dan óók wel weer. In Ik kom terug luistert hij naar zijn moeder, en noteert haar verhalen, en al was ze dan geen leuke moeder, ze heeft wél mooie verhalen, en Van Dis zet haar – al was ze niet zo aardig – neer als een leuke, bijzondere vrouw.

 

Adriaan van Dis Ik kom terug ''Je wordt steeds kwaadaardiger.' 'Dat is de ouderdom', zei ze sarcastisch, 'je karakter slijt niet als je ouder wordt, het kookt in, de kern komt boven. We worden allemaal een bouillonblokje van onze eigen soep.''

De moeder in de Nederlandse literatuur is veelzijdig – waarschijnlijk net zo veelzijdig als moeders in de werkelijkheid. En waar Van Dis via de omweg van grimmigheid probeerde zijn moeder recht te doen, schrijft Mensje van Keulen in Olifanten op een web vanuit een liefde die eigenlijk nooit heeft gewankeld. Ze gaf zichzelf een onmogelijke opdracht, vertelt ze in NRC. ‘Ik wist: nu ga ik dingen opschrijven die wáár zijn. Ik wilde vertellen over een vrouw die zich vanaf haar twaalfde voor iedereen opofferde. Het boek moest een ode worden, maar ook gaan over de dood, de dood die je iemand ontneemt en die je van kind af aan angst aanjaagt. Met dat boek kon ik daar eindelijk iets aan doen, een mep aan de dood geven en de moeder in zekere zin behouden.’

 

Daar leek Maarten ’t Hart weer iets minder behoefte aan te hebben in Magdalena. De moeder had het overigens zien aankomen, zo vertelt hij aan Jannetje Koelewijn: ‘Als ik dood ben, ga jij natuurlijk al die dingen over mij opschrijven,’ had ze gezegd, en dat had ’t Hart zonder aarzeling bevestigd. Aan de ooms en tantes had hij geen boodschap: ‘Ze zijn allemaal net zo geschift als mijn moeder.’ Het leest desondanks niet helemaal als en afrekening, al scheelt het niet veel. Het zal ’t Hart een zorg zijn, die heeft bij wijze van uitzondering gewoon een keer de waarheid opgeschreven: ‘Als schrijver heb je de neiging om dingen een beetje te veranderen, maar dat heb ik in dit boek niet gedaan.’

 

Renate Dorrestein schreef ook meer dan eens over de moeder – vanuit het kind-perspectief overigens, want zelf wilde ze nooit moeder worden. Een van haar meest geliefde romans is Mijn zoon heeft een seksleven en ik lees mijn moeder Roodkapje voor. Ook hier ligt persoonlijke ervaring ten grondslag aan het verhaal, zo vertelde Dorrestein aan Marjo van Soest: ‘Mijn eigen moeder kreeg een herseninfarct. Het is een sterfgeval zonder begrafenis. Je hebt je moeder niet meer, maar je moet nog wel voor haar zorgen, met alle ellende en stress die de verzorging met zich meebrengt.’ Overigens kiest Dorrestein voor het nodige comic relief, zoals wel uit de titel blijkt. Het contrast tussen de zoon die geen kind meer is en de moeder die geen oude vrouw meer is, wordt scherp en met humor neergezet.

 

Ook in het werk van Arnon Grunberg treedt de moeder – en in zijn geval ook inderdaad: zijn moeder – regelmatig op. Ze had, als Auschwitz-veteraan een leven waarvan mensen graag zeggen dat je er een boek over zou kunnen schrijven,’ maar zo direct is Grunberg niet. Wanneer hij op zijn 44ste bij haar intrekt, beschouwt hij dat als onderzoek, een ‘project’. Maar moeder gedraagt zich zoals moeders doen wanneer de kinderen in de buurt zijn: als moeder. Als hij een avond niet thuiskomt, wil ze weten: ‘“Je hebt toch niet met een of ander vies meisje in bed gelegen?”, vroeg mijn moeder,’ zo noteert Grunberg in zijn Volkskrant-column.

 

Gerard Reve De avonden ''''Kijk', zei zijn moeder. Ze stond voor het gasstel en wees achter zich op het aanrecht. 'Bedoel je die fles?' vroeg hij. Er stond een fles met donkerrode vloeistof. Op de hals zat een oranje capsule. Hij trad naderbij. 'Wat is dat?' vroeg hij. 'Ik heb een fles wijn gekocht voor vanavond', antwoordde ze, een aantal oliebollen uit de braadpan wippend. 'Dat is prachtig', zei Frits. Hij nam de fles bij de hals op. Er zat een blauw etiket op met een gele rand. 'Bessen-appel', las hij zacht. 'Bessen-appel', zei hij bij zichzelf, 'bessen-appel. Help ons, eeuwige, onze God. Zie onze nood. Uit de diepten roepen wij tot u. Verschrikkelijk.''''

Ze is een van de vele onvergetelijke moeders in de Nederlandse literatuur. Van de moeder van Frits van Egters uit De avonden (‘bessensap’), tot die in W.F. Hermans Nooit meer slapen (manchetknopen van meteoriet), van de zuinige moeder in Esther Gerritsens Dorst tot de Mama Tandoori van Ernest van der Kwast, van Jan Siebelink tot Yvonne Keuls, Kees van Kooten tot Marion Bloem: al deze schrijvers proberen de onverbrekelijke moederband via hun literaire werk te begrijpen. Soms om af te rekenen, soms om te eren, maar vaak in het besef, zoals Arnon Grunberg het formuleert, dat je nooit aan de verwachtingen kunt voldoen.