Herman de Man

Schrijversleven

Het schrijversleven van Herman de Man

(1921-1924)

Juni 1922. Herman de Man debuteert als prozaschrijver met de kleine roman Aardebanden. Het boek verschijnt bij de Amsterdamse uitgeverij P.N. van Kampen & Zn, nadat de roman eerst als driedelig feuilleton in De Gids is gepubliceerd. Met Aardebanden kiest De Man definitief voor het langere verhalend proza als zijn favoriete genre.

Herman de Man, 3 juli 1923 Herman de Man, 3 juli 1923

Aardebanden en Weideweelde

Aardebanden krijgt vrij veel aandacht in de pers. De reacties zijn wisselend, maar De Man wordt door onder andere Martinus Nijhoff (1894-1953) en Frans Coenen (1866-1936) als een talentvol schrijver gezien. Nijhoff is vooral gecharmeerd van de picturale kwaliteiten van De Mans debuut, dat speelt in en rond Ammerstol, een aan de noordkant van de Lek gelegen dorpje in de Krimpenerwaard: ‘Met een verzorgde fijnheid van knappe schilderijtjes tekent de schrijver de vlug verglijdende beelden, interieurs en landschappen, van het stille dorp aan de Lek.’ In zijn uitvoerige Herman de Man. Een biografie (1999) wijst Gé Vaartjes op het feit dat de landschapsbeschrijvingen van De Man al vanaf zijn debuut veel waardering oogsten. Voor bijvoorbeeld Marie Schmitz (1883-1972), die de roman recenseerde in Onze eeuw, is Aardebanden bovenal ‘de sober-schoone verzinnelijking van het Hollandsche lage landschap, waaraan dit boekje zijn allerwaardevolste bladzijden ontleent’.

Zodra De Man zijn vorm heeft gevonden, gaat het snel. Op het moment waarop de meeste recensies op Aardebanden nog moeten verschijnen, is zijn tweede roman al klaar: Weideweelde: een vertelling uit het leven van Sander Goegebuur. Ook die wordt in delen voorgepubliceerd, waarna boekpublicatie volgt in de zomer van 1923. Er is de nodige kritiek op de gebrekkige structuur van de roman, maar opnieuw prijzen de recensenten De Mans uitbeelding van het landschap – in Weideweelde vooral de Vechtstreek. Het tijdschrift De Kampioen heft via Henri Borel (1869-1933) een heuse lofzang aan en is van mening ‘dat Herman de Man een krans verdient van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond, nu hij eindelijk de fiets in de Nederlandsche litteratuur de plaats heeft gegeven, die haar daar reeds jaren toekomt’. Voor Borel is Weideweelde een roman

dien men gerust een fiets-roman kan noemen, en die de schoonheid van het Hollandsche landschap, en wel het zoo superbe en tegelijk intieme, langs de Vecht en door het Gooi, beschrijft, zooals die, op een fiets gezeten, door den held er van is doorleefd. […] Het verwondert mij alleen dat het 1923 is moeten worden, vóór de fiets een zoo integreerend deel van een Nederlandschen roman is kunnen worden[.]

‘Het uitgeven bij Van Kampen gaat mij vervelen’

In deze periode is De Man uiterst productief. Hij werkt overdag als journalist voor het Nederlandsch Correspondentie Bureau voor Dagbladen, een in Den Haag gevestigd persbureau, waar hij sinds juli 1922 in dienst is. De avonduren reserveert hij voor het schrijven van verhalen en romans. De Man heeft veel plannen, maar lang niet alles wordt gerealiseerd: sommige van zijn voorgenomen romans komen niet verder dan titels, verhalen blijven onvoltooid. Ondertussen spant hij zich in om zijn werk zo breed mogelijk onder de aandacht te brengen en zijn proza bij verschillende tijdschriften geplaatst te krijgen.

Op 30 september 1923 schrijft De Man aan de Wereldbibliotheek, onder verwijzing naar een voorafgaande (maar niet bewaard gebleven) brief, dat hij eerder voor Leven en Werken ‘een groote novelle wilde zenden (±120 pag.)’. Ondanks een bericht van de uitgeverij dat het tijdschrift ‘het komende jaar geen groote stukken’ kon plaatsen, blijft De Man in zijn brief aandringen op publicatie, desnoods op een later moment. Hij wil bovendien meer:

Het uitgeven bij van Kampen gaat mij vervelen; het levert niets op. Zou U het verhaal in een uwer jaargangen N.B. niet kunnen plaatsen. Ik blijf zeggen dat het mij eender is welk jaar de novelle verschijnt. Duurt het nog een goed poosje, dan kan ik haar blijven perfectioneeren. De titel is: ‘En zij bogen het hoofd….’

De Man verwijst in zijn brief hoogstwaarschijnlijk naar de ‘Nederlandsche Bibliotheek’, samen met de ‘Jaargangen der Wereld- en Nederlandsche Bibliotheek’ de meest omvangrijke boekenreeks die de Wereldbibliotheek zou uitgeven. De Nederlandsche Bibliotheek liep van 1906 tot en met 1939 en bevatte uiteindelijk 223 titels. In de ‘Jaargangen der Wereld- en Nederlandsche Bibliotheek’ (1905-1939) verschenen niet minder dan 565 titels. Met de bibliotheek-reeksen en periodieken als Leven en Werken. Maandblad voor meisjes en jonge vrouwen (1916-1941) streefde de Wereldbibliotheek leesbevordering in brede lagen van de maatschappij na.

Leo Simons, 1923. Foto: Henri Berssenbrugge Leo Simons, 1923. Foto: Henri Berssenbrugge

Schrijver bij de Wereldbibliotheek?

De Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur/ Wereldbibliotheek NV, zoals de officiële naam van de Wereldbibliotheek luidde, was een naar Engels voorbeeld in 1905 opgerichte uitgeverij die voortkwam uit eerdere socialistische initiatieven tot cultuurspreiding en brede volksontwikkeling. De Wereldbibliotheek wilde met name het letterkundige boek – liefst via abonnementen op reeksen – verspreiden en toegankelijk maken voor bevolkingsgroepen die traditioneel niet of nauwelijks lazen, zoals de lagere arbeidersklassen en de boerenbevolking. Deze ‘democratiseering van het boek’ wilde de Wereldbibliotheek bereiken door het aanbieden van goedkope, nauwkeurig samengestelde boekenseries en op specifieke doelgroepen gerichte periodieken. Bepalend voor het gezicht van de uitgeverij waren vooral oprichter Leo Simons (1862-1932) en de latere mededirecteur Nico van Suchtelen (1878-1949), die vanaf 1913 bij de uitgeverij betrokken werd. Van Suchtelen en Simons zouden samen als redacteuren optreden bij een groot deel van de series.

Nico van Suchtelen (achterste rij, vierde van rechts), 1939
Nico van Suchtelen (achterste rij, vierde van rechts), 1939

Als de Wereldbibliotheek de novelle ‘En zij bogen het hoofd….’ wil aannemen, schrijft De Man in zijn brief van 30 september 1923, dan zal hij ‘een goed leesbare brouillon toesturen. De copy ontvangt U getypt en gezuiverd van fouten’. Een kort berichtje van de uitgeverij volgt op 2 oktober. De Man wordt verzocht zijn werk ter beoordeling toe te sturen:

Wordt het voor Leven en Werken aangenomen, dan is het heel goed mogelyk dat wy het daarna ook in boekvorm publiceeren.

De eenzame en Rijshout en rozen

‘En zij bogen het hoofd’ wordt niet in Leven en Werken opgenomen. De roman zou uiteindelijk in juni 1924 onder de titel De eenzame verschijnen, niet bij de Wereldbibliotheek, maar bij de in 1923 opgerichte Haagse uitgeverij Prometheus, die twee jaar nadien zou verhuizen naar Amsterdam. De eenzame was bedoeld als eerste deel van een driedelige cyclus, maar vervolgdelen kwamen er niet. Tekenend voor de hoge productie van De Man is het feit dat twee maanden vóór De eenzame ook nog een andere roman uitkomt, Rijshout en rozen. Deze eerste omvangrijke roman van De Man is naar eigen zeggen sterk beïnvloed door het proza van de Noorse schrijver Knut Hamsun (1859-1952), wiens werk hij dan net heeft leren kennen. Daarnaast geldt de Vlaming Stijn Streuvels (1871-1969), met wie De Man vanaf eind 1922 correspondeert, al langer als zijn grootste leermeester. Hamsun en Streuvels worden ook genoemd in de recensies van Rijshout en rozen. Zo vermeldt de rubriek ‘Boekenpost’ in het Rotterdamsch Nieuwsblad op 31 juli 1924:

Wat er in het land om Oudewater aan ouderwets stugge steile en hartelooze bekrompenheid in het leven van een ouden boer kan wezen, tot een foltering voor wie om hem zijn en het daaruit voort vloeiend conflict met een meer modern denkenden zoon is met een aan Stijn Streuvels herinnerende kracht beschreven. In een eigen sterken stijl.

Gracht te Oudewater
Gracht te Oudewater

In lijn met de receptie van Aardebanden en Weideweelde krijgt De Man opnieuw lof toegezwaaid voor zijn beschrijvingen van het karakteristieke polder- en rivierenlandschap en hun bewoners, al wordt ook in de besprekingen van Rijshout en rozen de onevenwichtigheid van de compositie genoemd. De Man wordt in toenemende mate gezien als vertegenwoordiger van een tot dan toe sterk ondervertegenwoordigd genre in de Nederlandse literatuur: dat van de ‘boerenroman’ of ‘roman van het land’.

Eva Kalker Eva Kalker

Ondanks het succes dat zijn literaire werk ten deel valt, heeft De Man inmiddels andere dingen aan zijn hoofd. Nog maar net getrouwd met de zeven jaar jongere Eva Jeanette Marie Kalker (1905-1942) die hij begin 1923 heeft leren kennen, verliest hij in het voorjaar van 1924 zijn betrekking bij het Haagse Correspondentenbureau. Vanaf nu is hij voor zijn inkomsten geheel afhankelijk van de opbrengsten van eigen schrijfwerk, dat in toenemende mate ook bestaat uit artikelen en (soms heel korte) boekbesprekingen. In september 1924 verhuist hij met zijn inmiddels zwangere vrouw vanuit Voorburg naar Utrecht. Vandaaruit zoekt hij naarstig naar werk en inkomen.