1922

de invloed van het futurisme

Blijven lezen

1924

Zeker in de beginjaren van zijn dichterschap stuurde Hendrik Marsman zijn gedichten naar door hem bewonderde collega’s in de hoop ze hun commentaar af te dwingen, want dat het hem daarom ging maakte hij in de begeleidende brieven wel duidelijk. Het waren de jaren waarin de ‘ismen’ over elkaar heen buitelden: expressionisme, dadaïsme, surrealisme, constructivisme... en zo verder. Hendrik de Vries, die twee jaar ouder was en al bundels had gepubliceerd die als ‘surrealistisch’ golden, maakte op 12 november 1922 in een brief duidelijk tot welke stroming hij de poëzie van Marsman rekende: ‘Of is het misschien futurisme? Waarachtig, het is futurisme! Deze verwoede viering van den ijzeren en stalen modernen tijd, van de Kracht en de razende Beweging, het is futurisme! Ziet ge niet welk een heftige spanning die verzen ineenklinkt, die (..) ijzeren geraamten gelijken (..), dan weer een wentelende verfrissing van felle kleur, het fel bewegend leven, gegrepen in de Beweging zelve, zoodat de balkenhuizen door elkaar wankelen, en een overgroot oog voorbijschiet boven een verwarring van rood-zwart, zwart, zwart-rood, - een hals, een been - ? Ja ja, dit is zonder eenige twijfel futurisme.’

F.T. Marinetti F.T. Marinetti

F.T. Marinetti publiceerde zijn ‘Futuristisch Manifest’ in Le Figaro van 20 februari 1909. Het is één lofzang op de jeugd, op beweging en het breken met het bekende. ‘Wij willen de liefde voor het gevaar bezingen, de vertrouwdheid met energie en roekeloosheid.’ Vermoedelijk heeft Marsman de Duitse vertaling van de tekst gelezen in het tijdschrift Der Sturm (1910-1932), hét kunsttijdschrift van het expressionisme.

Later vroeg Marsman aan Theo van Doesburg, die in 1917 het toonaangevende tijdschrift De Stijl had opgericht, om meer vertalingen van de futuristen ‘en andere verhandelingen der Italianen’. Hij was zeer gecharmeerd van de toekomstgerichtheid van de futuristen en andere kunstvernieuwers. ‘Wij staan op de verste uitloper van het gebergte der eeuwen,’ schreef Marinetti. ‘Waarom zouden we achterom moeten kijken als we de mysterieuze deuren van het Onmogelijke willen openrammen? Tijd en Ruimte zijn gisteren gestorven.’ Marsman schreef zelf: ‘Het nieuwe, wijde optimisme heeft ons besprongen, wij beleven de vitaliteit, de dynamiek, de spanning.’ Marsman heeft zich tijdens zijn hele dichterlijke loopbaan ontvankelijk getoond voor beïnvloeding. Aanvankelijk gold zijn bewondering de expressionistische bundel De boog (1917) van Herman van den Bergh, spoedig daarna werd hij gegrepen door de poëzie van Georg Trakl en de in Der Sturm publicerende dichters August Stramm en Kurt Heynicke.

De jonge Marsman hunkerde ernaar zijn eigen en geografische grenzen te overschrijden, nieuwe invloeden te ondergaan en deel uit te maken van ‘het kosmische’. Voor minder deed hij het niet. Hij reisde in de zomer van 1921 eerst naar het Oostzee-eiland Hiddensoe (eigenlijk: Hiddensee).

Hiddensee

Van daaruit ging hij naar Berlijn. Op 22 september 1922 schreef hij aan zijn vriend Roel Houwink:

Wilder en voller nog zijn deze nachten dan toen. Ik slaap per nacht drie uur. Verder: boeken, cafés, straten, auto’s, U-Bahn, Marc, Heckel, Feininger. Wijn (E.T.A. Hoffmann!) Vrouwen. Deze week is de heerlijkste van heel dit leven, tot nu toe.

Voor wie aan het rustige Zeist was gewend, was het leven in Duitsland in het algemeen en in Berlijn in het bijzonder een overweldigende ervaring. Het Duitse Keizerrijk was in de mist van de geschiedenis verdwenen, politieke veranderingen volgden elkaar op de voet. En de cultuur bloeide op. Alom woelde men om verandering. De voor het Keizerrijk zo kenmerkende macht van leger, aristocratie en bureaucratie moest maar eens voorbij zijn. Aan de grote straten van Berlijn openden cafés hun deuren. Daar werd tot diep in de nacht gediscussieerd, gedanst; daar ontstonden tijdschriften en kunstkringen, bloeiden liefdes, daar werd weer geleefd.

Slawa Weyna Slawa Weyna

In de befaamde kunsthandel Der Sturm van Herwarth Walden zag Marsman expressionistische werken van Kandinsky, Franz Marc en Klee, maar ook kubistische doeken van Picasso en Braque. Hij sloot vriendschappen met de modeontwerpster Slawa Weyna (‘de eerste der vrouwen’) en de mondaine Anne Margarethe Bahr, met wie hij korte tijd ook erotische betrekkingen onderhield en die model stonden voor de vrouwelijke hoofdpersonen in de roman Vera (waarvan het Literatuurmuseum enkele versies in collectie heeft) en het verhaal ‘A.- M.B’. Hij bezocht daarna andere Duitse steden als Erfurt en Weimar en schreef daarover uitgebreid aan ‘de vriend van zijn jeugd’ Arthur Lehning, die zich ook in Berlijn vestigde. Ze ontmoetten elkaar in de beroemd geworden etablissementen Bauer aan Unter den Linden en het Romantisches Café aan de Kurfürstendamm. Terwijl Lehning in het turbulente Berlijn bleef, vestigde Marsman zich in 1923 in Noordwijk aan zijn geliefde kust om in Leiden colleges rechten te kunnen volgen. Zijn Duitse avontuur was voorbij.

Hotel-Café Bauer aan Unter den Linden
Romantisches Café aan de Kurfürstendamm

In het gedicht ‘Berlijn’ refereert hij aan een van de schilderijen van Franz Marc (1880-1916), bekend geworden door zijn expressionistische doeken met blauwe paarden als symbolen voor levenslust en viriliteit. Marc liet het leven bij de Slag om Verdun.

Berlijn

De morgenlucht is een bezoedeld kleed

een bladzij met een ezelsoor

een vlek

 

de stad

een half ontverfde vrouw

 

maar schokkend steigert zij den hemel in

als een blauw paard van Marc in ’t luchtgareel

 

Berlijn

 

de zon is geel

‘De blauwe paarden’ van Franz Marc

Biograaf Jaap Goedegebuure schreef in zijn dissertatie Op zoek naar een bezield verband (1981): ‘Marsman beschouwde zichzelf als anarchistisch, esthetisch, vitalist.’ Marsman zelf typeerde de ‘moderne’ dichter: ‘Hij is nerveus, dynamisch geladen, snel gedecideerd. Hij droomt niet, zijn oog is niet befloerst door tranen. Hij is helder, gespannen, weerbaar.’ De beeldspraak in de gedichten uit die tijd is expressionistisch, het ritme hortend, de taal staccato. Wat Marsman van de lezer eiste was niet begrijpen maar beleven.

Zo ook in zijn proza. In Vera heeft Marsman een evocatie gegeven van dat leven op een vulkaan in het Berlijn van de jaren twintig. Het naderend onheil heeft hij goed weten te treffen:

Waarom beplakten binnen één nacht twintig meisjes ongezien alle huizen der Jenaerstrasse met geschabloneerde plakaten: God is dood, leve de Sovjets? Waarom dansten Hans Arp, Baader en Huelsenbeck boven het souterrain van de taveerne, waarin Europa, dat goedige oudje, geworgd lag? Waarom schreef Spengler der Untergang des Abendlandes? Panisch en hijgend werd de verwildering, die het leven, – dat immers geen dag meer zekerheid bood –, ten onder wou brengen in geilheid, opium, cocaïne, waanzin en anarchie. Dieper en vlijmender drong de giftsmaak der angst in de lichamen door. De cementen deklaag der straten was afgesleten tot een dunne, papieren omhulsel. Daaronder broeide en brulde de lava. Berlijn hing aan een zijden draad aan den hemel: een log, zwaar kolossaal monsterdier vlak boven een kokende hel.

Uit: Vera, 1925

In Berlijn nam Marsman geleidelijk afstand van het futurisme. Hij vond dat de futuristen maar doorraasden, ‘de ene minuut haalt de andere in’, de stroming was in zijn ogen mislukt als het om tijdgebonden kunst ging, zoals in muziek, dans en poëzie. De meer ruimtelijke kunst vond hij veel geslaagder. Met het futurisme als een ten dele ook politieke stroming kreeg hij in de jaren daarna te maken.

Intermezzo

Het debuut: Verzen

Blijven lezen