Volgens Louis Couperus word je als romanschrijver geboren

Louis Couperus laat er in zijn feuilleton ‘Hoe een Roman wordt geschreven’ geen twijfel over bestaan: schrijven kun je of niet, dat valt niet te leren. Zijn stuk doet Anne van den Dool reflecteren op haar eigen schrijfmethoden.

 

Hoe schrijf je een roman? Als daar toch eens een hapklaar recept voor bestond. Louis Couperus deed een poging in het stuk ‘Hoe een Roman wordt geschreven’, dat hij in de zomer van 1920 publiceerde als feuilleton in de Haagsche Post. Zijn conclusie: een echte handleiding bestaat niet, een roman schrijft zichzelf. 

 

Van 1916 tot zijn dood in 1923 publiceerde Louis Couperus feuilletons in de Haagsche Post. In zijn editie van 31 juli 1920 probeert hij op papier te krijgen hoe een mens nu precies een roman in elkaar zet. Zelf kon hij daar goed over meepraten: de 57-jarige schrijver had op dat moment al vele historische romans, reisverslagen en columns op zijn naam staan. Al ruim dertig jaar eerder had hij talrijke lezers ontroerd met zijn debuutroman, het vuistdikke Eline Vere (1889), dat eerst in feuilletonvorm in Het Vaderland was verschenen. Klassiekers als Psyche (1898), Langs lijnen van geleidelijkheid (1900) en De stille kracht (1900) volgden. In totaal publiceerde hij zo’n vijftig titels, waarvan het overgrote deel in romanvorm. 

 

‘Iets van omvang, van volume, van zwaarwichtigheid zelfs, van grootheid en grootschheid; in één woord: een roman!’  

 

Voldoende redenen om aan te nemen dat Couperus wist waarover hij praatte. Dat vond hij zelf ook: in het feuilleton klinkt weinig twijfel door over zijn roeping en de methode die hij hanteerde. Natuurlijk, iedere schrijver heeft zo zijn eigen methoden – of juist een gebrek daaraan – maar toch kan het ‘misschien den romanlezer belang inboezemen uit den eigen mond van een romanschrijver te hooren hoe een dergelijk werk wel eens ontstaat’. 

 

Couperus laat er geen twijfel over bestaan: schrijven leer je niet, dat kun je of niet. Anders dan een journalist, accountant of politicus kun je ‘met alle hulpmiddelen der moderne natuur’ geen schrijver kweken – je wordt nu eenmaal zo geboren. De behoefte een roman te schrijven is iets vreemds, beseft ook Couperus. De denkbeeldige situatie die hij in de column schetst, valt voor kenners van zijn levensloop een op een op zijn eigen ervaringen te leggen: ook hij schreef eerst voornamelijk gedichten voordat hij ‘een vreemd geluk, een drang’ voelde ‘iets te moeten scheppen in woorden, die niet weinigen zullen zijn; iets van omvang, van volume, van zwaarwichtigheid zelfs, van grootheid en grootschheid; in één woord: een roman!’  

 

Hoe komt die behoefte precies tot je? Anders dan je misschien zou verwachten, is dat volgens de Hagenaar niet wanneer je ongelukkig bent. Voor hem geen liefdesverdriet of rouw als katalysator voor de creativiteit, maar juist een druk café of een verkwikkende wandeling langs het strand: daar ontstaat voor hem de ware inspiratie. 

 

 

Louis Couperus, ‘Hoe een Roman wordt geschreven’, Haagsche Post, 31 juli 1920. Collectie Literatuurmuseum

 

Het idee voor een roman bouwt zich in de visie van Couperus niet langzaam op: deze wordt ‘ontvangen in éénen’. Als schrijver hoef je weinig aan de rijping van dit idee te doen: dat gebeurt vanzelf. Eerst verschijnt de hoofdpersoon, dan het landschap en vervolgens ook de periode waarin het verhaal zich moet afspelen. Dat is mede te danken aan de goede voorbereiding: hij strijkt het gelinieerde papier glad, doopt zijn pen in de smetteloze inkt en schrijft vol ontroering de titel – die is hem op dat moment namelijk al bekend – op de eerste pagina. 

 

Nu hoeven we niet te denken dat Couperus die eerste streken op het papier altijd in volle overtuiging zette. Hij werd achtervolgd door ‘allerlei plaaggeesten, elven en gnomen’, die over zijn schouder meekeken en het liefst zagen hoe zijn inkt alsnog door een pluisje werd bevuild. De taal is ‘telkens weêr als een nieuw instrument’, dat vanaf het begin van de roman zuiver gestemd moet zijn, aangepast op het genre in kwestie, met een eigen ritme en woordgebruik. 

 

Iedere andere werkwijze dan een chronologische wordt door Couperus afgekeurd: schrijvers die hem ooit vertelden niet bij het begin, maar bij het einde te starten, kunnen niet die noodlottige woordenstroom volgen, waarbij het ene hoofdstuk logisch uit het andere voortvloeit. Dat is niet zozeer een verdienste van hemzelf als schrijver, maar eerder van het ‘Iets in mij of om mij of boven mij’ dat hem die woorden influistert.  

 

Dat betekent echter niet dat alles wat de romanschrijver produceerde volmaakt was. Couperus geeft zelf ruiterlijk toe dat hij na afloop van het schrijfproces de fouten die in zijn werk zijn geslopen wel inziet, maar niet de kracht voelt die nog te verbeteren. Zo voelde hij na het schrijven van Langs lijnen van geleidelijkheid heel goed aan dat hij de figuur van Rudolf Brox eerder had moeten introduceren, maar hij kon zich er niet toe zetten in eerdere hoofdstukken alvast wat voorbodes van zijn komst tussen de regels te krabbelen.  

 

Ik vind het een charmante gedachte, Louis Couperus en zijn tijdgenoten achter een MacBook

 

Had dat misschien ook te maken met Couperus’ behoefte zijn manuscripten zo net mogelijk te houden? Was hij een andere schrijver geweest wanneer hij geen vlekkerige inktpen of massieve typemachine ter hand had hoeven nemen, maar in een digitaal document zonder al te veel moeite zinnen had kunnen invoegen? Of was het schrijven van een roman een dusdanige uitputtingsslag dat hij niet wist waar hij de energie vandaan moest halen om nog eens door de tekst heen te gaan? 

 

Ik vind het een charmante gedachte, Louis Couperus en zijn tijdgenoten achter een MacBook. Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar het effect van lezen op een scherm versus lezen van papier, zijn mij de gevolgen van digitaal versus fysiek schrijven niet bekend. Als ik voor mezelf spreek, geniet de computer de voorkeur, omdat mijn gedachten anders sneller gaan dan mijn hand, waardoor de zinnen die uiteindelijk op het papier terechtkomen een aaneengeplakt zootje van al die hersenspinsels worden. Zou dat voor meer schrijvers gelden? Waren Couperus’ zinnen korter geweest als hij in een Word-document had gewerkt in plaats van op zijn gladgestreken stapels papier? Of zou hij dan, ongeremd door de traagheid van zijn hand, dubbel zo dikke boeken hebben geschreven? 

 

In zijn tekst buigt Couperus zich niet zozeer over de vraag hoe je een roman schrijft, maar waar de inspiratie voor zo’n boekwerk vandaan komt. Ik herken zijn verwondering over het gevoel dat dat verhaal niet uit jezelf komt, maar je door iets buiten jouzelf wordt aangereikt. Hoewel ik niet geloof in iets Hogers, kan ik het toch moeilijk in andere termen verwoorden: wanneer ik schrijf, voelt het alsof de woorden me worden ingefluisterd. Dat maakt het ook precies zo kwetsbaar: wat als die telefoonlijn plots wordt doorgeknipt en ik inspiratieloos achterblijf? Wellicht was het daarom dat Couperus zijn werk het liefst in één drift neerschreef: ook hij was misschien bang dat hij die fluisterstem zou verliezen.