F.L. Bastet
(1926-2008)F.L. Bastet
door Bep Eskes-Rietveld (1913-1999)F.L. Bastet schreef een veelzijdig oeuvre van gedichten, light verse, verhalen, romans, essays en enkele grote biografieën. Hij was tien jaar lang hoogleraar klassieke archeologie aan de Rijksuniversiteit Leiden, daarna conservator in het Rijksmuseum van Oudheden. Zijn Wandelingen door de antieke wereld, vijf bundels uit de jaren 1978-1987 over archeologische opgravingen en ontdekkingen, waren lange tijd zeer populair. Ook in zijn gedichten speelde de antieke wereld een grote rol. De jury van de P.C. Hooft-prijs noemde hem een ‘meester van de evocatie door geruisloos terug te treden, en een uitgesproken eenling’. Toen dit portret werd gemaakt was ook zijn beroemde biografie van Louis Couperus al verschenen, de schrijver met wie hij de liefde voor de oudheid deelt. Ook over Carel Vosmaer schreef Bastet een biografie; Met Carel Vosmaer op reis. Minder bekend, maar nauwelijks minder belangrijk. Volgens letterkundige Rudi van der Paardt is het aan Bastet te danken dat Vosmaer niet in de vergetelheid is geraakt.
Portretschilder Elisabeth (Bep) Eskes-Rietveld was de dochter van architect en ontwerper Gerrit Rietveld. Veel van haar geportretteerden zitten op zijn rood-blauwe stoel; ze omringde zich met zijn meubels en was als kind zeer door hem geïnspireerd. Ze was autodidact en nam in haar jonge jaren les bij Charley Toorop. Ze portretteerde zowel mensen uit haar persoonlijke omgeving als bekenden; een ander portret van haar hand is dat van Jo Boer. Eskes-Rietveld werkte veel in olieverf en in pastel.
F.L. Bastet
door Marike Bok (1943-2017)'Ik observeer van dichtbij, ik zit het model op de huid. In het uiterlijk moet je de persoon herkennen. Het innerlijk is de bron van creativiteit. Met licht-donkereffecten, geschilderd met breed penseel, wordt de intieme sfeer opgeroepen,’ zei Marike Bok over haar werk. Foto’s gebruikte ze niet. ‘Ik spreek met iemand af dat hij of zij driemaal een uurtje komt poseren. We praten wat en tussendoor werk ik door op basis van mijn geheugen.’ Bok had een galerie in Den Haag en portretteerde vele beroemdheden, onder wie koningin Beatrix, politici, schrijvers en wetenschappers.
In 1993, het jaar dat Bok dit portret van hem maakte, opende F.L. Bastet in het Literatuurmuseum een tentoonstelling over een eeuw schrijversportretten, van 1880-1980. In zijn lezing ging hij in op de vraag of een portret eigenlijk moet lijken om goed te zijn. De eis van gelijkenis is een moderne, betoogde hij. Zeventiende-eeuwse portretten tonen ‘voorouders in hun zondagse kleren die eruitzien alsof zij nooit naar bed gingen (en zeker niet met elkaar), nooit het vertrekje bezochten, ja technisch gesproken kónden bezoeken, dat men in die tijd zo treffend betitelde met het non-eufemisme plee, en gedecideerd helemaal nooit in het bad gingen.’
Ook in de oudheid waren portretten idealisaties. De portretten van de beroemdste schrijver uit de Europese cultuur, Homerus, zijn ‘artistieke fantasieën. Zijn naam stond eronder, en of hij er nu werkelijk op geleken heeft of niet weet geen hond. Maar men vond dat kennelijk volstrekt onbelangrijk. Het hoeft geen betoog dat een cultuur die zo over portretteren denkt er geen enkele moeite mee heeft onder de kop van een geïdealiseerde oude heer lukraak de naam Aeschylus in te hakken,’ aldus Bastet.