Zoeken

Max Velthuijs

(1923-2005)
‘Schrijvenaar’ Max Velthuijs werd wereldberoemd met zijn knalgroene held Kikker, die in 1983 voor het eerst opduikt als bijfiguur in zijn prentenboek Klein-Mannetje heeft geen huis. Zes jaar later krijgt Kikker zijn eerste eigen boek, Kikker is verliefd. Maar Velthuijs heeft nog veel meer op zijn naam staan: hij debuteerde als kinderboekenillustrator al in 1962 met Versjes die wij nooit vergeten.
De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Portrait of the designer Max Velthuijs . Gemaakt door: Jan  Roëde
Vervaardigd 1970
Techniek Olieverf op doek op paneel gespannen
Afmetingen 84,5 x 68 cm

Portrait of the designer Max Velthuijs

door Jan Roëde (1914-2007)

Een speels en lichtvoetig portret van de designer Max Velthuijs. Toen colorist Jan Roëde het maakte, was Velthuijs nog werkzaam in de reclame, als grafisch ontwerper. Roëde was zelf ook even reclametekenaar, voordat hij in 1941 begon als schilder. De twee kenden elkaar goed, beiden woonden en werkten in Den Haag en waren lid van de Haagse kunstkring. Vanaf 1964 gaf Velthuijs bovendien les aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag.  

Velthuijs’ beroemdste creatie is zonder meer Kikker, die in korte tijd een onwrikbare plaats wist te veroveren in peuter- en kleuterland, misschien alleen vergelijkbaar met Nijntje. Vaak is er gewezen op de uiterlijke en innerlijke gelijkenis van het personage met zijn schepper. ‘Ik werkte in die tijd heel hard omdat er een kind op komst was. Ik wilde dat kind, zijn moeder, de hele wereld eigenlijk laten zien dat er nog van alles in me zat en dat ik beslist geen oude vader was. In die zin is Kikker is verliefd autobiografisch.’

Kikker – die in 1970 nog lang niet geboren was – gaat gekleed in rood-witte zwembroek; op dit portret zien we tweemaal streepjes en opvallend veel rood. Jan Roëde gebruikt in zijn schilderijen vaak het ‘omgekeerd kleurenperspectief’, waarover hijzelf ooit zei: ‘Ik maak een fond van sterk dragende kleur en dat is de bindende factor van mijn schilderij. Daarop komen de figuren in een zwakkere kleur, dus net andersom dan men vroeger deed. De figuren krijgen nu een accent door het fond. De kleuren kies ik bewust, maar de voorstelling als zodanig ontstaat al schilderend. Ik componeer niet. Ik schilder en ik weet niet wat het worden gaat. Daarom hebben mijn mensen zulke brede hoofden: het zijn vlekken geweest, waaruit mensen zijn gegroeid.’