Titel

Tijdens mijn eerste bezoek aan het archief van het Literatuurmuseum was ik onder de indruk van de immense rijen archiefkasten; grijze stellages die met een stuurwiel heen en weer geschoven kunnen worden zodat er een enkel gangpad ontstaat in de rij waar je wil zoeken, en alle andere kasten tegen elkaar aan schuiven. We schuifelden door het smalle paadje. Terwijl de medewerker in dozen en mappen snuffelde, viel mijn oog op een groen rubberen hoopje: het masker van een vissenkop. Gelabeld: F. Starik.

 

Zodra je een archief betreedt, loop je terug in de tijd: je begint in het nu, waar de vissenkop in je handen ligt, en werkt terug naar het moment waarop dat masker op het hoofd van de schrijver heeft gestaan, alles om erachter te komen: waarom? 

In het Noordhollands Dagblad staat een foto van het masker in actie op het Boekenbal 2009, zoals het onderschrift vermeldt: ‘Vrouwkje Tuinman met onbekende begeleider.’ Het thema was het dierenrijk, of ‘Tjielp, tjielp, de literaire zoo’. Met zijn vissenmasker op betrad Starik incognito, en toch met alle ogen op zich gevestigd, de rode loper.

 

Niet dat hij het masker speciaal voor het bal had gekocht, hij bezat het al jaren. Een decennium eerder had het dienstgedaan in een voorstelling. F. Starik (1958-2018) was namelijk niet alleen dichter, maar ook performer, en opgeleid als beeldend kunstenaar; iemand die eigenlijk van alles in het leven kunst maakte. Met zijn sonoor krakende stem die alle aandacht opeiste bracht hij theatrale teksten die je deden lachen, huilen of fronsen – vaak een combinatie van zulke reacties.

 

Het vissenmasker was voor Grote Vis bestemd, een schoolvoorstelling die hij eind jaren negentig, begin jaren nul, opvoerde. Ook daarvan waren nog teksten beschikbaar, ook die lagen in het archief: 

 

Het verhaal Grote Vis vertelt hoe de kunstenaar een vis ging redden ‘uit een bevroren zijtak van een smerige en drabbige gracht’, en schakelt tussen de weergave van ingewonnen adviezen bij de juffrouw van de aquariumwinkel, die zegt dat de Vis lust aan spruitjes heeft, het aandragen van goedbedoelde ideeën, en de poging tot een relatie te komen met het Andere, dat de Vis moet representeren: ‘want vissen zijn heel gevoelige dieren, al zie je dat niet meteen aan de vis af.’ 

 

Er zit geen script tussen de papieren, het zijn vooral promotieteksten en correspondenties. Opvallend vaak correspondenties waarin F. Starik om geld vraagt voor het project dat Grote Vis zou worden, maar ook dat maakte deel uit van zijn oeuvre: hij legde alles vast, ook, of juist, minder verheven aspecten als inkomsten en kosten.

Vissen roepen een vreemd soort fascinatie bij ons op.

Als ik het nog eens navraag, blijken er wel videobanden te bestaan, die krijg ik omgezet en op dvd’s gebrand naar huis gestuurd. Vol verwondering kijk ik naar de korte fragmenten: een bevroren vijver vol dode karpers, een karper in een aquarium, een karper die met een schepnet en emmer in een groot aquarium wordt overgeheveld. Ook de schoolvoorstelling is opgenomen, maar daarin zijn geen van de videofragmenten te zien. Grote Vis was veel meer dan alleen een schoolvoorstelling: het was een cd, een kunstinstallatie, een voordracht, een fotocollage, en een steeds verder uitdijend archief. Op een filmpje van 1 minuut staat F. Starik zelf, met een schepnet in zijn handen, voor een wit doek en verkondigt recht in de camera: ‘Mijn hobby is aquariumhouden.’ 

 

Ik weet niet of ik het moet geloven, het is zo gestileerd, maar Vrouwkje Tuinman, die lange tijd met Starik samen was, verzekert me dat het waar is, en dat Grote Vis een grotendeels autobiografisch werk betreft. Toen zij hem ontmoette onderhield Starik drie luidruchtige aquaria in zijn kleine appartement, en hij heeft zelfs nog geprobeerd een vijver op zijn balkon in te richten – een vruchteloze poging waar alleen de katten plezier van leken te hebben, die zaten graag op de rand van de zwarte kuip voor zich uit te staren.

 

Van sommige vissen hield ’ie duidelijk meer dan van andere. Sommige waren ook duidelijk een stuk slimmer dan andere; die herkenden het geluid van de koelkast, zwommen naar de hoek in de hoop op doperwten. Sommige lieten zich aaien, als zo’n vis contact zocht werd het een betere vis dan de rest. Hij stak z’n hand erin en dan gaven ze kopjes als een kat. Enerzijds was Starik er enorm mee bezig, maar als hij besloot dat het niks meer ging worden, kon hij redelijk koel reageren. Hij huilde niet om elke vis.

Vissen roepen een vreemd soort fascinatie bij ons op. Als dieren lijken ze een tussencategorie te vormen: niet helemaal dier, maar ook niet niet-dier. Zo zijn er vegetariërs die vis eten, of mensen die ze met een haak door de lip het droge op trekken, waarbij de vis in feite seconden-, of soms zelfs minutenlang, stikt – die mensen doen dat uit liefde voor de vis, zeggen ze. Vissen maken geen (voor ons hoorbaar) geluid als ze pijn hebben, ze knipperen niet met hun ogen en hebben geen gezichtsuitdrukking – dat zal ook allemaal niet helpen. F. Starik at ook vis. Hij zag daar helemaal geen probleem in. Hij at ook aan tafel naast het aquarium.

 

Als hij de Visdeurbel nog had meegemaakt, had hij het vast fantastisch gevonden. Dit voorjaar is de Visdeurbel voor de vijfde keer op rij geopend, en opnieuw keken meer dan een miljoen mensen wereldwijd naar het troebele water in de hoop op een glimp van een baars, brasem of snoek. Zelfs de Amerikaanse komiek John Oliver besteedde er in zijn tv-show aandacht aan, met popartiest Mario die een speciale vissen-editie van ‘Let Me Love You’ zong. Ik vraag me af wat Starik ervan had gevonden, of hij zijn masker opnieuw had opgezet om mee te deinen op de lome R&B. 

‘Ik denk, dat de vis dood is. Ik denk niet dat de vis nog leeft. Ik denk dat de vis dood is, al moet ik eerlijk zeggen dat de vis beweegt’

Ik houd al lang van vissen (niet de sport, niet om te eten). Misschien vanwege de uitdaging; een hond of kat is makkelijk te lezen, bij een eekhoorn of merel heb je ook snel contact, maar een baars of brasem die ik tijdens het zwemmen tegenkom, daar heb je niet gauw een ontmoeting mee. Dat maakt het extra bijzonder wanneer het wel gebeurt. Het zijn wilde dieren, waar veel meer onder het oppervlak gebeurt dan mensen denken: ze maken kunst, gebruiken gereedschap, kleine poetslipvissen zijn geslaagd voor de spiegeltest. 

 

Popzangeres Miley Cyrus had ooit een aquarium met een kogelvis erin, Pablow the Blowfish genaamd. Toen hij overleed, schreef ze een liedje dat me nog altijd aan het huilen kan maken:

 

How could I love someone I never touched? 

[…] If I could do it again, I'd release you to sea 

'Cause I can't bear to see 

Something so wild just die in a tank 

 

Al Stariks toewijding en pogingen om het juiste dieet voor de karper te vinden mogen niet baten: de vis overlijdt, in de voorstelling én in het echte leven. Starik filmt zijn voicemailrecorder terwijl hij een bericht afspeelt van zijn moeder, die vertelt dat grote vis op sterven ligt, gevolgd door een kort shot van zijn eigen betraande gezicht. Zijn rouw is zo groots, zo geëtaleerd – het is Miley Cyrus in die rare eenhoornonesie, snikkend op het podium. Op zijn beurt filmt Starik het vissenkarkas, dat op een handdoek ligt uitgespreid, in een doos op een hoge kruk. Soms lijkt het lichaam nog te bewegen, maar dat is het gevolg van de maden die over het lijk heen en weer kruipen.

‘Ik denk, dat de vis dood is. Ik denk niet dat de vis nog leeft. Ik denk dat de vis dood is, al moet ik eerlijk zeggen dat de vis beweegt,’ zegt Starik, op zangerige, declamerende toon.

 

Het is performatief: de videoshots, het rijm, het filmen van zijn emoties (als het al zijn emoties zijn) – maar tegelijkertijd is het Starik duidelijk bloedserieus. Waarom zou hij zich anders überhaupt om de creperende karpers bekommeren, elke stap in de reddingsactie vastleggen? Soms ligt de performance in het verlengde van authenticiteit, niet recht ertegenover.

‘Het is nu een week later,’ zegt Starik, de camera gericht op een aquarium waarin een appelslak rondkruipt. Het is zijn nieuwste aanwinst. Hij verwondert zich over de beweeglijkheid; het dier lijkt stil te staan, maar verplaatst zich desondanks in een hoog tempo, maar bovenal lijkt hij ontroerd door de vreemdheid van het wezen. ‘Een adembenemende obsceniteit,’ zegt hij, terwijl de slak langs het glas omhoogkruipt en met zijn schraapmondje ronde O’s vormt. 

 

In Grote Vis, de schoolvoorstelling die Starik later samen met De Willem Kloos Groep maakte, komen veel aspecten van zijn waargebeurde verhaal samen: tijdens het schaatsen vinden twee mannen een troep bevroren vissen, en samen proberen ze een karper te redden van de vriesdood. Ze voeren hem spruitjes, spinazie, mosselen en garnalen, maar nee: de vis krijgt witte vlekken, en de mannen weten: die gaat dood.

 

Toen Starik overleed, vertelt Vrouwkje, waren er nog vier best grote vissen over. Hij had in zijn testament laten opnemen dat die vissen terug moesten naar de aquariumwinkel. Ook daar waren ze in de rouw: in al die jaren hadden ze een band met elkaar opgebouwd, Starik en de andere vissenliefhebbers. De winkelier nam Stariks vissen mee naar huis, waar hij een grote vijver vol vissen van overleden klanten had. Je zou het misschien niet zeggen, maar een karperachtige kan oud worden. Ouder dan een mens, onder de juiste omstandigheden. 

 

Voor de Grote Vis mocht het niet zo gaan. Die vis is dood, en de twee mannen zingen: ‘Grote vis, grote vis,’ tot de Vis zelf opkomt, en zich bij het koor voegt.

'Eens komt een eind aan elk verhaal,’ zingen ze, ‘eens komt een eind aan elke vis, eens komt een eind.’

En dan gaat het licht uit.