Op een veel intiemere manier bezon Albert Helman zich op de consequenties van de koloniale geschiedenis - en dan in het bijzonder op de mentale invloed ervan - in een van zijn laatste romans, Hoofden van de Oayapok! uit 1985 – hij was toen dus 82 jaar oud. Het boek is een roman in redevoeringen, opgebouwd volgens de wetten van de Griekse tragedie: vijf delen, eenheid van plaats, tijd en handeling. Spreker is de indiaan Malisi, die is weggetrokken uit zijn vertrouwde Amazone-regenwoud om in het Westen een wetenschappelijke carrière op te bouwen. Hij keert terug naar zijn stam, maar weet daar uiteindelijk niet meer te aarden. Net als in de romans van M.M. Schoenmakers blijkt het indianenvolk langzaam zijn ondergang tegemoet te gaan. Een samengaan van noodlottige omstandigheden en kritiek zijnerzijds op de stamgebruiken noopt Malisi weer weg te gaan.
De laatste redevoering, veertig jaar na de eerste vier, wordt afgestoken door de tot Marius Renois omgedoopte Malisi, die geëerd wordt om zijn verdiensten als antropoloog. Deze laatste redevoering - die in haar voorliefde voor ongebruikelijke woorden het sterkst gekleurd is door Helmans eigen taalgebruik - is de meest aangrijpende van de vijf. Hier maakt Malisi/Marius de balans op van zijn leven en moet hij constateren hoezeer hij een gespleten leven heeft moeten leiden. Voor de ogen van de leden van het Internationaal Genootschap van Antropologen verandert de geleerde Marius voor enkele momenten in de indiaan Malisi:
Ik neem aan dat onze... ons Presidium hiermee akkoord gaat. De Indianen, de Oayampi, de Iwan... tina... de... allen zij zullen de prijs... op... ik bedoel... ik meen ... zij
Hoofden van de Oayapok! Grootvaders van mijn vaders! Ben ik u zo ontrouw geweest, dat gij mij nooit meer hebt willen terugzien? Dat gij daarheen gegaan zijt, waar ik u niet meer volgen kon?
Kamp aan de moederrivier van Akontina en van Imawapin! Waarom verliet ik mij zelf toen ik uw plaats verliet? Zie, Malisi is een ander geworden, en toch, vriend Yakale, herken zelfs jij mij niet meer? Je fluit tevergeefs in de vallende avond. Ik hoor het, maar kan je niet bereiken. Waarom zijn mijn wortels verbrand en is de oude stronk vermolmd, terwijl het oogstfeest gevierd wordt en iedereen dronken is? O hoofden, dierbare mensenhoofden en lijven, hier aan de Oayapok... gehate rivier... gelief... Ik bedoel... ik meen... wij... o neen! Even.
alstublieft...
(5 seconden stilte)
Dames en heren, vergeeft mij dat ik enkele ogenblikken mijzelf niet geweest ben en Marius Renois, de wetenschappelijke objectiviteit vergetend, zich een moment te zeer vereenzelvigd heeft met een zekere Malisi, een Oayampi naar wie ik ook gezocht heb, sinds ik hem tientallen jaren geleden in tranen achterliet aan de oever van de Oayapok.
Het is niet moeilijk om in deze passage de Albert Helman te herkennen die, zich bewegend tussen identificatie en afstandelijkheid, emotie en verstand, zijn positie ten opzichte van Suriname definieert. In wijdere zin staat het verhaal natuurlijk ook voor de geschiedenis van de niet-weinigen uit het Caraïbisch gebied die hun migratie moesten bekopen met psychische crises, om niet te zeggen: algehele verwarring. Typerend voor Helman is dat hij zich in laatste instantie tot het westen richt; een pleidooi voor de wijsheid en waardigheid van de indianen die alleen maar kunnen blijven voortbestaan buiten het contact met de westerse wereld om.
De noodkreet van het stervende stamhoofd Taliapo uit de vierde redevoering krijgt zo zijn echo in de oratie van de geleerde Marius Renois. Diens redevoering geeft tevens een analyse van de westerse maatschappij waarin schuldbesef en gebrek aan schaamte openheid in de weg staan, resulterend in allerlei minderheidsproblemen en racisme. Die analyse kunnen veel voormalige kolonies, inclusief de hedendaagse Surinaamse maatschappij, evenzeer ter harte nemen, in zoverre die samenlevingen er niet in geslaagd zijn de feilen van de westerse maatschappij te vermijden. Helmans analyse is verwoord in een even oorspronkelijke, hecht gestructureerde als stilistisch geslaagde, artistieke vormgeving.
Hoofden van de Oayapok! was niet Helmans laatst gepubliceerde roman. Nog in 1994 - twee jaar voor zijn dood - verscheen zijn grote parabel De G.G. van Tellus, een roman die echter grotendeels al véél eerder geconcipieerd was. Hoofden van de Oayapok! kan daarom als Helmans geestelijke testament gezien worden. Hij geeft met het verhaal de geschiedenis van de menselijke migratie en de veranderingen die zich in de menselijke geest voltrekken. Maar Hoofden van de Oayapok! is tegelijkertijd een zeer persoonlijk document dat evenzeer Helmans eigen levensverhaal verbeeldt. Hij maakt de balans op van een lang en veelbewogen leven: wat is de optelsom van dit alles geweest? Waar tussen al die bladzijden, tussen al die aspiraties, al die idealen en al het falen zit ik? Hoe ver ben ik afgedwaald van mijn twee indiaanse grootmoeders? Daarmee keert hij ook met dit boek weer terug naar het beginpunt, de heimweeroman Zuid-Zuid-West.Het valt op dat van Albert Helman, die toch zovele jaren het Latijns-Amerikaanse continent bereisd had, nooit een boek in het Spaans vertaald was. Daar kwam verandering in door de inzet van vertaalster José Martha Alleleijn Kohl die op haar kosten in 1995 een Colombiaanse uitgeverij bereid vond haar vertaling van Hoofden van de Oayapok! uit te brengen. Helman zorgde voor een biografisch tekstje dat opent met zijn mestiezenfamilie en indiaanse grootmoeders – dat hij ook nog Frans en Afrobloed had liet hij maar achterwege. Hij vermeldt dat hij organist is geweest in de kathedraal van Paramaribo – hij schreef tenslotte voor de katholieke Zuid-Amerikanen! - en vat zijn werkzaam leven samen tot en met zijn terugtrekking op Tobago waar hij ‘algunas de sus obres mayores, scientificas’ schreef. Op dat moment woonde hij dicht bij de Middellandse zee in Italië, schreef hij.
Hij had inderdaad in het Italiaanse Airole een woning, maar schreef zijn tekstje vanuit het druilerige Holland. Eenentwintig jaar eerder had hij in een aanhangsel op zijn testament, opgemaakt in Tobago, laten opnemen: ‘I further declare that I do not intend to return to reside ever again in the Kingdom of the Netherlands.’ Het zou anders lopen: vanaf 1982 bracht hij het grootste deel van zijn tijd door in Hilversum en hij zou op 10 juli 1996 eenzaam en zonder levensgezellin overlijden in Amsterdam-Buitenveldert. Een speklaag tegen de winter leverde de Spaanse vertaling van Hoofden van de Oayapok! hem overigens niet op. In de tweede helft van 1995 werden er 10 exemplaren verkocht van El Oyapok corre por mi sangre, wat Helman 25 % van de netto winst opleverde, in totaal 2850 pesos, ofwel ƒ 4,86 wat royaal naar 5 gulden werd afgerond.
In 1996 werd Helman in Amsterdam gecremeerd, zes jaar later werd zijn as door zijn kinderen verstrooid in de Surinamerivier. Na de crematie op 16 juli 1996 kwamen zijn drie kinderen, verdere familie en vrienden bijeen op het achterterras van Huize Frankendael in de stadstuinen van de Amsterdamse Watergraafsmeer – het landhuis dat lang was bewoond door zijn eerste echtgenote nadat zij hertrouwd was met de stadsarchitect van Amsterdam, en later door hun oudste dochter Cecilia. De zon scheen, er stond een stevige bries, er werd gesproken op niet overdreven gedempte toon, met nu en dan een uitschieter van een lach, de stemming was niet vrolijk maar ook niet bedrukt: Tsjechov in de Amsterdamse stadstuinen.
Om kwart over vijf begaf acteur Felix Burleson zich naar een plek in het plantsoen achter de tuin, mensen kwamen aangelopen, sommige met een klapstoeltje. Felix Burleson zat op de zwarte aarde met een afgestorven tak in zijn hand en keek zwijgend naar het groepje mensen dat hem naderde. Zo’n zestig paar ogen keken hem aan, afwachtend, vragend. De wind scheen te gaan liggen, het werd stiller en stiller, alsof opeens tot alles en allen doordrong dat enkele uren geleden een paar straten verder het lichamelijk overschot van Albert Helman tot as was verbrand. Opeens begon Burleson met overdonderende stem aan de eerste toespraak uit Hoofden van de Oayapok!, gevolgd door de derde toespraak tot en met het gebed van het stervende stamhoofd.
De laatste woorden voor de stilte weer intrad tussen de bomen: ‘Nu is zijn ziel vertrokken.’
De aanwezigen waren diep geraakt. Ze hadden iemand gehoord die er niet meer was, maar wiens stemgeluid, bijna een eeuw pregnant aanwezig binnen de Nederlandstalige letteren, zich nog krachtig manifesteerde.
Ze hadden een stem gehoord die nooit helemaal uitgewist zal kunnen worden.
Bronvermelding
Over Hoofden van de Oayapok! en Helmans Indiaanse identiteit: Michiel van Kempen, Kijk vreesloos in de spiegel: Albert Helman 1903-1996: notities, nota’s, noteringen. (Haarlem: In de Knipscheer, 1998.)