Haar werk krijgt erkenning, bijvoorbeeld in De Gids, in 1899:
‘Met een verbazende werkkracht, een aanstekelijke opgewektheid en met een groote liefde voor- en niet minder groote kennis van het kind is Mevrouw Nellie van Kol bezig, op verschillende wijzen — in het veertiendaagsche blad De Vrouw, in brochures als Onze Avonduurtjes, in een onlangs begonnen reeks door haar uitgezochte kinderboeken en in het weekblaadje, waarvan de titel hierboven staat — te arbeiden voor de jongeren en jongsten van ons geslacht, voor de mannelijke en vrouwelijke Nederlanders van de komende eeuw. En in alles wat zij op schrift stelt of van anderen kiest om het onder de oogen van velen te brengen, treffen ons haar heldere kijk op het jonge leven, haar breede opvatting die haar, radicale, toelaat. (...)’
In de jaren 80 al was Van Kol – toen in Nederlandsch Indië – redactrice geworden van de Indische kinder-courant. In 1895 begint ze Ons Blaadje, om arbeiderskinderen van goedkope en goede lectuur te voorzien. Vanaf 1898 volgt de Volks-Kinderbibliotheek van Nellie, een serie waarin tot 1914 88 deeltjes verschijnen. Frans Netscher noemt haar in De Hollandsche Revue in 1898 niet voor niets ‘De Kinderkoningin’.
Het succes is groot en de achterban is trouw. Bij haar afscheid als redactrice van De Vrouw (januari 1901) krijgt ze van haar lezeressen en lezers een gift, te besteden in de geest van haar werkzaamheden:
‘Weet U, wat wij allen dachten, toen wij het laatste nummer van den 7en Jaargang van De Vrouw lazen? ‘‘Moet Nellie zóó van ons gaan?’’ Zij, die zeven jaar ons aller vraagbaak is geweest; zij, aan wie velen onzer zoo ontzettend veel te danken hebben, vooral wat betreft de opvoeding onzer kleintjes; zij, die zoovele nieuwe gezichtspunten heeft geöpend en sprak en toelichtte over zaken, waar men nooit over nagedacht had en die toch zoo eenvoudig, zoo waar… en zoo tegenstrijdig waren met veel, wat men tot nu toe geleerd had! Ja, wij kregen een gevoel, alsof wij iemand, die ons dierbaar was, plotseling verloren hadden.
‘Wel nu, wij allen, die U lief gekregen hebben, kunnen U zoo niet laten heengaan. Wij, lezeressen en lezers van De Vrouw hebben derhalve onder elkander iets bijeen gebracht om U een tastbaar bewijs aan te bieden van onze gevoelens.’
Ook van de kinderen die Ons Blaadje lezen krijgt ze fanmail:
‘Met een groot verzoek kom ik thans tot u, en ik had het ook niet gewaagd het tot u te richten, indien ik uw portret niet in de Hollandsche Revue had gezien. U zaagt er zoo vriendelijk uit dat ik moed schepte.’
De jeugdige Alice Persijn voelt zich kennelijk opgenomen in de familie en schrijft over Van Kols kinderen alsof het haar vriendjes zijn.