Zoeken

Adriaan J. Barnouw

(1877-1968)
Anglist en neerlandicus  Adriaan Jacob Barnouw was van 1918 tot 1949 hoogleraar in New York en gold in zijn Amerikaanse jaren als ambassadeur van de Nederlandse cultuur in de VS. Volgens eigen zeggen fungeerde hij als 'vertaler, vraagbaak, impresario, cultureel attaché en literair agent' in één. Hij werd hiervoor in 1957 bekroond met de Gouden Ganzeveer, die gegeven wordt aan mensen die van betekenis zijn geweest voor ‘het geschreven en gedrukte woord in de Nederlandse taal’.
De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Adriaan J. Barnouw . Gemaakt door: Joep Nicolas
Vervaardigd 1941
Techniek Olieverf op paneel
Afmetingen 82 x 60 cm

Adriaan J. Barnouw

door Joep Nicolas (1897-1972)

Joep Nicolas maakte dit portret van Adriaan J. Barnouw in het oorlogsjaar 1941. Hij was uitgeweken naar de Verenigde Staten en trof daar Barnouw, die er sinds 1918 woonde en sinds 1919 hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde was aan Columbia University in New York was. Een jaar eerder, in 1940, was Barnouw betrokken geweest bij de oprichting van de Vereniging van Nederlandse Geleerden in Amerika die onder andere probeerde gevluchte Nederlandse academici in Amerika aan werk te helpen. Barnouw was in de VS beland als correspondent van het weekblad The Nation, was als redacteur verbonden aan The Weekly Review en schreef bijna veertig jaar lang de Monthly Letters voor de Netherland-America Foundation over onderwerpen uit de Nederlandse historie en actualiteit.

Barnouw schreef in 1925 speciaal voor het Amerikaanse publiek een boek over Vondel. Daarnaast was hij docent in het Gotisch en Middelengels. Hij vertaalde Geoffrey Chaucers Canterbury Tales, tot enthousiasme van dichter en criticus M. Nijhoff, die in zijn jongere jaren nog les van hem had gehad. Barnouw herinnerde zich Nijhoff als ‘een verwend joch, grenzeloos brutaal’.

Hij vond zichzelf eerder een artiest dan een geschiedkundige. ‘De beroepshistorici in het vaderland zullen wel een beunhaas in mij zien. Dat oordeel zou mij verbazen noch krenken; ik heb niet de minste pretenties in dezen. Maar die heb ik wel als auteur. Ik houd van schrijven, van spelen en schilderen met woorden.’