C.S. Adama van Scheltema
(1877-1924)Wie was de belangrijkste dichter uit het begin van de vorige eeuw? De kans is groot dat, wanneer u dat aan een tijdgenoot had gevraagd, het antwoord had geluid: Adama van Scheltema. Hij schreef aansprekende natuurlyriek, maar was ook een maatschappijbewuste dichter met oog voor ‘de gewone man’. Tienduizenden exemplaren gingen er van zijn bundels over de toonbank.
C.S. Adama van Scheltema
door A.M. Broeckman 1874–1946Van jongs af aan was C.S. Adama van Scheltema hypergevoelig en teruggetrokken. Hoewel hij als volwassene zwaarmoedig en prikkelbaar zou blijven, ontdekte hij dat hij zijn melancholie als inspiratie kon gebruiken en haar door erover te schrijven kon verdrijven. Hij had daarbij het geluk dat zijn vader hem in 1899 een kapitaal naliet, zodat hij kon stoppen met de studie medicijnen, en met zijn werk als toneelspeler en kunsthandelaar.
Zijn behoefte aan rust en angst voor geluiden deden hem zijn geboorteplaats Amsterdam de rug toekeren. Na een aantal jaar rondgereisd te hebben vestigde hij zich in 1913 te Bergen, in de natuur. En dat terwijl hij als jongeling absoluut geen buitenmens was. ‘Ik haat de natuur, omdat ik niet van de stad kan scheiden; de natuur is slechts mooi door een spoorraampje’.
Hiervan zou hij terugkomen; uiteindelijk bleek de natuur voor hem zelfs een grote bron van inspiratie: ‘Als ik een boom, een blad, een wolk, een mensch of wat ook zie, stuift er een vers, een stukje muziek, een rhythme ergens uit mijn hersens’. Maakte hij als gymnasiast prozaschetsen in de geest van A. Aletrino en Émile Zola, nu schreef hij veel melancholische natuurgedichten in eenvoudige, traditionele vormen omdat hij vond dat kunst voor iedereen te verstaan moest zijn. Hij schreef eveneens politiek getint werk, én socialistische strijdliederen – ‘De Rooden roepen’, ‘Troelstra, uw naam is als een klok die luidt!’. Veel van zijn werk werd op muziek gezet. Kinderen leerden op school zijn liedjes ‘Kindergedachten', met de beginregels ‘Het regent, - o wat regent het’ en ‘De wilgen’, over zeven wilgen met ‘grote pruiken op’ die in de boerenwei heel wat te verduren krijgen.
Het portret werd in 1977 door de hoogbejaarde weduwe Annie Adama van Scheltema een dag voor haar zelfgekozen dood aan het museum geschonken.