Dirk Coster
(1887-1956)Dirk Coster
door Otto B. de Kat (1907-1995)In 1947 exposeerde Otto B. de Kat in de Lakenhal. In een recensie in De Nieuwe Leidsche Courant wordt aangehaald wat De Kat bij de opening had gezegd: ‘Het vakmanschap is voor de schilder niet de hoogste waarde, het moet zijn het medium, om zijn visie op het doek te brengen.’ De tentoonstelling is ‘het sprekende bewijs dat de heer De Kat van die opvatting diep overtuigd is’, aldus de schrijver van het stuk.
Te zien zijn enkele stillevens ‘in een uiterst behaaglijke kleurenharmonie’, maar vooral De Kats portretten springen eruit, waaronder dit portret van de essayist, bloemlezer en toneelschrijver Dirk Coster dat De Kat in 1935 maakte. Schilder en geportretteerde kenden elkaar, en Coster was met name bevriend met De Kats vrouw Hans van Zijl, 23 jaar jonger dan Coster, met wie hij van 1933 tot 1935 een intensieve en flirterige briefwisseling vol dubbelzinnigheden voerde.
‘De ogen zijn bij die portretten zeer sprekend en geven iets van de psyche der geportretteerden’, aldus de recensent van de tentoonstelling, maar, zo gaat hij verder, ‘men zou kunnen opmerken, dat de concentratie op de kop hem soms de rest wel eens ietwat heeft doen vergeten.’ Dat geldt volgens hem ook voor dit portret van Coster. ‘Doch het is waarschijnlijk een opvatting’.
Jarenlang was Coster een belangrijke speler in het literaire veld, maar in de periode dat dit portret gemaakt werd, begon zijn reputatie af te brokkelen. Met name door de aanval van E. du Perron, die hem in het boek Uren met Dirk Coster wegzette als kwezelachtige vertegenwoordiger van een wee soort humanisme. Na de Tweede Wereldoorlog, ten tijde van De Kats expositie, was Costers rol op het literaire toneel vrijwel uitgespeeld.
Dirk Coster
door Kees Verwey (1900-1995)‘De mensch herkent zich, in den geweldigen spiegel van het kunstwerk herkent hij zich en hij ziet wat hij had kunnen wezen. [...] Want men begrijpt alleen maar, wat men zelf is.’ Voor Dirk Coster was literatuur en literaire kritiek iets persoonlijks. Hij pleitte voor een 'hoogere' kritiek, waarin de criticus eigen denkbeelden ontvouwt en een standpunt tegenover het door hem besproken werk inneemt.
Hoewel Coster in Delft woonde – zelfs ereburger van deze stad was – verkeerde hij veelvuldig in katholieke Haarlemse kringen, waartoe ook Kees Verwey behoorde. De schilder portretteerde de essayist, criticus en toneelschrijver minstens eenmaal, getuige dit portret.
Als Verwey in 1958, twee jaar na het overlijden van Coster, in de Lakenhal exposeert, schrijft de Leidsche Courant vol lof over de ‘door en door “menselijke” en psychologisch rake portretten’. Volgens de krant schildert Verwey oprecht en zonder franje. Zoals de mensen en hun karakters zijn, Verwey wil niets verdoezelen. De krant haalt aan dat vele geportretteerden minder gecharmeerd zijn. Onder hen Lodewijk van Deyssel en Dirk Coster. Deze laatste schijnt de schilder de deur te hebben gewezen toen hij zijn portret zag, om hem vanuit de verte toe te roepen: ‘Ik vind tòch wel, dat ’t wat lijkt.”’
Toch is het goed gekomen tussen de twee. Toen Coster in 1956 overleed, was het Verwey die tijdens de begrafenis namens Costers Haarlemse vrienden het woord voerde.