F.B. Hotz
(1922-2000)Frits Bernard Hotz debuteert opmerkelijk laat. Hij is 53 jaar als zijn verhaal ‘De tramrace’ verschijnt in het tijdschrift Maatstaf. De kritiek is zo onder de indruk dat men haast niet kan geloven dat Hotz echt een nieuweling in de letteren is. Hotz zelf begrijpt op zijn beurt maar weinig van het literaire wereldje.
F.B. Hotz
door Frits Woudstra (1956)Een lange tijd lijkt F.B. Hotz alleen voor de jazz te leven. Hij is jazzrecensent en speelt trombone in verschillende bands. Hij geniet als jazztrombonist een goeie reputatie, er wordt over hem geschreven dat hij een ‘fluwelen toon’ aan zijn instrument kan ontlokken. Maar aan de tbc die hem in 1945 trof, houdt hij een kapotte long over, waardoor hij steeds minder kracht heeft voor zijn veeleisende instrument. Van de jazz kan hij niet langer leven, hij trekt zich terug in een isolement, maar werkt daarin aan een nieuwe bestemming: de literatuur.
Al vanaf de jaren vijftig schrijft Hotz verhalen, maar zijn zelfkritiek staat hem pas vanaf de jaren zeventig toe om te publiceren. In 1974 – hij is dan 53 – debuteert hij met het verhaal ‘De tramrace’. Hotz wordt al snel herkend als een bijzondere schrijver. Hij blijft schrijven, aan het eind van zijn leven heeft hij een oeuvre van zo’n 1.500 bladzijden op zijn naam staan waarvoor hij onder meer de P.C. Hooft-prijs krijgt.
Een groot publiek bereikt Hotz nooit – maar dat is ook wel een beetje zijn eigen schuld. Hij staat wantrouwend tegenover de literaire wereld, leidt een teruggetrokken bestaan en laat zich zelden interviewen. Van een publiekelijk jazzmuzikant ontwikkelt Hotz zich tot een welhaast onzichtbare schrijver.
Dit postume portret door Frits Woudstra is gebaseerd op een bekende auteursfoto. Wat hier opvalt – en in andere portretten – is de stevige bril, te wijten aan zijn oogkwaal overgehouden aan de bof in zijn kindertijd. ‘Hij kon harde grappen maken over dat slechte oog,’ zei zijn goede vriend Martien Planje over hem. ‘Toch wist iedereen dat alleen híj die grappen mocht maken. Je voelde dat hij doodsbang was om blind te worden.’
F.B. Hotz
door Henny Dijkstra (1921-1999)De verhalen van F.B. Hotz zijn autobiografisch en spelen vaak in de jaren twintig, zijn jeugdjaren. Hij streeft stilistisch naar soberheid, naar korte en rake formuleringen. De jury van de P.C. Hooft-prijs meent in elk geval dat hij daarin is geslaagd en roemt hem in 1998 om zijn ‘ironische schrijftrant en zijn prikkelend ontoeschietelijke stijl’.
Trouw is een terugkerend thema in zijn werk. Tegen de verdrukking in proberen zijn personages – vaak solitaire mannen – trouw te blijven vooral aan zichzelf, en zich staande te houden, onder meer tegen het psychologisch geweld van vrouwen, die er bij Hotz niet al te fraai vanaf komen.
Ook dat was gebaseerd op de werkelijkheid van de auteur: zijn huwelijk was dramatisch slecht en eindigde in 1964. Na zijn scheiding trok hij in bij zijn zus Atie, bij wie hij tot zijn dood zou wonen. Hij vond een nieuwe levensgezellin in Henny Dijkstra, de maakster van dit portret. De twee leerden elkaar in 1977 kennen, toen zij met een bos bloemen in de hand bij hem aanbelde:
Ik werd thuis bezocht door een Oegstgeester vrouw Dijkstra, niet lelijk, ongeveer vijftig, grijs kort haar. Het is de weduwe van Herman Dijkstra, de schilder-tekenaar. Ze wilde een handtekening in haar exemplaar van m’n boek, dat ze beweerde in één dag uitgelezen te hebben.
Henny – ‘Gronings-nuchter’ was ze volgens Hotz – las en becommentarieerde in de loop der jaren zijn manuscripten, wat hij maar zeer weinigen toevertrouwde. Ook deed ze hem onderwerpen aan de hand. Hij droeg zijn verhaal ‘De tuin der weeën’ aan haar op. Dijkstra was na de dood van haar man gaan schilderen, ze had een atelier ingericht in haar tuinhuis. In 1998 werd duidelijk dat Henny aan een zeer ernstige vorm van dementie leed, en in 1999 stierf ze. Een jaar later overleed ook Hotz.