Frans Coenen
(1866-1936)‘Ik sleep 't leven achter mij aan over de dagen heen als een gewicht van verlangen en verveling,’ noteerde Frans Coenen ooit in zijn dagboek. Geen vrolijke man dus, en die stemming is niet alleen in zijn dagboeken te vinden; ook als schrijver betoont hij zich een pessimist net een duister mensbeeld, getuige titels als Verveling, Een zwakke, Bleeke levens en In duisternis.
Frans Coenen
door Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915)Leest hij, is hij in sombere gedachten verzonken? Frans Coenen oogt zwaarmoedig op het portret dat zijn vriend Ferdinand Hart Nibbrig in 1894 van hem maakte.
Twee jaar eerder is Coenen als jurist gepromoveerd op het proefschrift over de Franse wet ter bescherming van verwaarloosde en mishandelde kinderen, een proefschrift waaruit zijn sociale bewogenheid blijkt. Datzelfde jaar verscheen zijn debuut Verveling, over een jonge vrouw die kampt met ‘die gevreesde leegte, dat gemis aan iets’ en die maar geen oplossing vindt. Ook veel van zijn latere boeken worden bevolkt door hoofdpersonen die lijden aan het leven en eigenlijk alleen de dood als verlangen hebben.
Zelf lijdt hij in 1894 aan een ingewikkelde liefdesaffaire. Hij is blijkens zijn dagboeken verliefd geworden op Mientje, een prostituee die hij uit het vak wil krijgen. Hij schrijft haar brieven: ‘Mientje, Mientje, ik hou van je, maar vooral: ik kan niet dulden dat je bent in die omgeving (…) Jij hoort niet in een café, jij bent geen echte kelnerin. Daartoe ben je veel te fijngevoelig en te weinig zinnelijk, te weinig… gemeen.’ Maar Mientje denkt daar anders over. Ze houdt hem aan het lijntje; voorlopig heeft hij toch niet de middelen om met haar te kunnen trouwen. Uiteindelijk zal ze met een ander trouwen, vlak na Coenens aanstelling tot conservator van het Museum Willet-Holthuysen. Nu heeft hij wel geld.
Maar zover is het nog niet in 1894. Coenen zit nog midden in de ellende. In de bundel Studies die dat jaar verschijnt, beschrijft hij in het verhaal ‘Kermis’ een soortgelijke verhouding. Zelf zal hij in 1899 trouwen, maar naast zijn huwelijk heeft hij tal van liefdesrelaties, onder meer met schrijfsters Carry van Bruggen en Clare Lennart.
Frans Coenen
door Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915)Hoewel dit portret ongedateerd is, gaat Nop Maas er in een artikel over beide schilderijen van uit dat het geschilderd is in dezelfde periode als het andere portret dat Ferdinand Hart Nibbrig van Frans Coenen maakte: 1894. Legde Hart Nibbrig op het andere portret een contemplatieve tobber vast, hier zien we een fiere Coenen die de schilder open aankijkt. Beiden zijn dan 28 jaar en wonen in Amsterdam.
Coenen heeft op dit moment de eerste schreden op het literaire pad gezet en een jaar later wordt hij benoemd tot conservator van de kunstverzameling Willet-Holthuysen aan de Herengracht in Amsterdam. Er komen zelden meer dan drie bezoekers per dag, zodat hij alle tijd heeft om te schrijven. Van zijn debuut in 1892 tot circa 1905 zal hij in totaal zo’n acht naturalistische romans en verhalenbundels schrijven, alle somber en grauw van toon en handelend over de uitzichtloosheid van het kleinburgerlijk leven. Hoewel zijn boeken het bij het publiek misschien niet geweldig deden, zijn collega-schrijvers waardeerden hem wel. Lodewijk van Deyssel, een van de meest vooraanstaande literatuurcritici van het moment, sprak zelfs van een ‘machtig kunstenaarschap’. Hart Nibbrig zou ook bandontwerpen maken voor enkele van Coenens boeken.
Hart Nibbrig heeft in 1894 reeds naam gemaakt als schilder. Na de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te hebben doorlopen, heeft hij in Parijs lessen gevolgd op de École Julian. Hier heeft hij kennis gemaakt met stijlen als het luminisme, pointillisme en realisme. Dit portret is naturalistisch van aard, zoals toen zijn stijl was. De schilder zal dit jaar – aantrokken door de natuur – naar het Gooi verhuizen waar hij zich meer toe gaat leggen op landschappen, later ook op het pointillisme. Ook Coenen zal zich zo’n 10 jaar later in het Gooi vestigen, maar dat is om gezondheidsredenen.
Frans Coenen
door Valentijn Edgar Van Uytvanck (1896-1950)In 1914, het begin van de Eerste Wereldoorlog, trok de antimilitaristische Valentijn Edgar Van Uytvanck weg uit zijn geboorteland België om zich te vestigen in het Gooi. Daar wist hij – breed cultureel geïnteresseerd als hij was – al snel zijn draai te vinden in het culturele leven. In het Gooi woonden kunstenaars, schrijvers en idealisten die de stedelijk omgeving waren ontvlucht. Het kan bijna niet anders of hij heeft hier ook Frans Coenen ontmoet, die sinds 1910 in Bussum woonde en dagelijks naar Amsterdam forensde.
Van Van Uytvanck, die schilderde, tekende en hout- en linoleumsneden maakte, wordt gezegd dat hij een bekwaam, virtuoos tekenaar en schilder was van portretten van elegante beknoptheid. Zijn werk werd in diverse tijdschriften gepubliceerd, waaronder Forum en Den Gulden Winckel. De schrijver Albert Helman, ook door Van Uytvanck vastgelegd, constateert dat de schilder zijn geportretteerden bijna altijd zittend en met één of beide handen duidelijk zichtbaar afbeeldt ‘evenals de houding van de romp en de plooiing van deszelfs omhulsel, sterk-meesprekend bij de meestal zeer levendige gelaatsuitdrukking.’ Hij vervolgt: ‘Op welke wijze ook uitgevoerd, mij troffen deze portretten telkens weer door de merkwaardige verinnerlijking die bij Van Uytvanck niettemin gepaard ging met een zorgvuldige weergave van alle kenmerkende gelaatstrekken en habituele houdingen’.
Als Van Uytvanck in 1924 – hij woont dan in Amsterdam – dit portret maakt, is Coenen niet meer in de eerste plaats de bekende schrijver van naturalistisch proza, inmiddels is hij een vooraanstaand kroniekschrijver en criticus van literatuur en kunst geworden. Geen wonder dat hij op dit portret omringd wordt door boeken. Bij elkaar zou Coenen zo’n 1650 boekbesprekingen schrijven, 120 artikelen over sociale aangelegenheden, 850 commentaren op gebeurtenissen van alledag en 1550 artikelen over toneel, muziek en schilderkunst.