Frans Kellendonk
(1951–1990)‘Ik schrijf voor de ideale lezer die eigenlijk niemand anders is dan ikzelf.’ Frans Kellendonk geldt in de jaren tachtig als de grote belofte voor de Nederlandse literatuur, maar hij overlijdt jong aan de gevolgen van aids. Kellendonk speelt in zijn verhalen en romans met de werkelijkheid – en zijn personages zijn, soms wanhopig, op zoek naar hun identiteit. In de jaren tachtig was de schrijver met zijn conservatieve geluid een uitzondering in Nederland.
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)‘Frans Kellendonk is het niet, natuurlijk’, schrijft Bas Heijne in In zijn soort een mooi werk over de reeks portretten die Kees Knopper in 1984 van Kellendonk maakte. ‘Er is nu alleen het ontvreemde gezicht, de kopie van het origineel, de afgeleide gelaatstrekken’, schrijft Heijne, die Kellendonk van zeer nabij kende, in 1993, drie jaar na diens overlijden. Hij vervolgt: ‘Zoals goede schrijvers na hun dood opgaan in hun werk, sterker nog, hun werk worden, zo kan een geschilderd portret ook een onderkomen bieden aan iemand die er niet meer is. Frans Kellendonk leeft in zijn boeken. Zijn gezicht houdt zich schuil in dit portret.’
Of een gezicht gestolen kan worden, vraagt Heijne zich af. Volgens hem twijfelde Kellendonk er niet aan. Zeker niet na het zien van Knoppers portretten; voor het eerst zag hij zijn eigen gezicht alsof het van een vreemde was. ‘Mijn gezicht is nu ook voor mezelf een van die brutale andere gezichten geworden. Achter mijn ogen is geen geborgenheid meer,’ schrijft Kellendonk in 1984 over de portretreeks.
Ook Heijne is van mening dat Knopper Kellendonk verbazingwekkend herkenbaar heeft getroffen. Zeker in dit portret, met ‘de mooie kop met de samengeknepen mond, de ogen, soms dof, en dan plotseling weer vol licht, de stuurse, enigszins misprijzende gelaatsuitdrukking die bij anderen altijd zoveel verwarring zaaide’. En ook de lichaamshouding lijkt. Met de ene hand in de broekzak, in de andere het eeuwige shagje. ‘Dit is een lichaam dat rust én spanning in zich draagt, dit is een gezicht dat betrokkenheid uitstraalt en zich tegelijkertijd verzet tegen iedere ongewenste intimiteit van buitenaf. Dit portret lijkt.’
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)‘Het is geen knus boek, en dat wil het ook niet zijn,’ schreef Frans Kellendonk over naar later bleek zijn laatste roman Mystiek lichaam (1986). In deze door sommigen als profetisch bestempelde roman stelt hij de vraag aan de orde of er een zinvolle invulling is voor de leemte die is ontstaan met de teloorgang van het katholieke geloof en de verbrokkeling van de moderne samenleving, het wegvallen van allerlei vormen van gemeenschap, zoals kerk, gezin en de oude West-Europese cultuur.
‘De roman waar ik aan werk gaat weer over nietige mensen en alledaagse pesterijen en je zult het niet geloven, maar ik heb zo’n idee dat dit boek diepzinniger en veelomvattender is dan alles wat ik tot dusver heb geschreven,’ schrijft hij aan Willem Oltmans.
Mystiek lichaam wordt geprezen om zijn humor en stilistisch vernuft en de erin vervatte cultuurkritiek houdt tot vandaag de dag de gemoederen bezig. Veel thema’s uit zijn werk – religie, familie, homoseksualiteit en de dood – komen samen in wat een indrukwekkende zwanenzang zou blijken te zijn en het boek behoort tot de kroonjuwelen van de moderne Nederlandse literatuur.
Toen het museum in 2004 ter viering van zijn halve eeuwfeest van de staat de handschriften van enkele klassiekers uit de Nederlandse literatuur mocht aankopen, werd dan ook onder meer het manuscript aangeschaft van Mystiek lichaam, in verschillende stadia. De negen verworven mappen bevatten minutieus potloodschrift, schema's, varianten, aantekeningen. Duidelijk is dat Kellendonk zich uitvoerig gedocumenteerd had en langdurig met de structuur van het verhaal in de weer was geweest. Zo schreef hij in 1984 aan een vriend: ‘Tussen een hoop gedraai en een wirwar van uitvluchten, een stapel papier die meer dan een kilo weegt intussen, heb ik nu mijn eigenlijke verhaal ontdekt.’
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)Frans Kellendonk wordt op 7 januari 1951 in Nijmegen geboren. Hij groeit op als oudste zoon in een katholiek gezin, met drie jongere zussen. Na zijn eindexamen aan het Nijmeegse Dominicuscollege gaat hij Engelse taal- en letterkunde studeren, een studie waar hij later ook in zal promoveren en die tot diverse vertaalopdrachten zal leiden. Ook doet hij er de voorkeur op voor schrijvers als T.S. Eliot, Percy Wyndham Lewis en Ezra Pound.
In de zomer van 1971 ontmoet hij zijn geliefde Jan Duyx. Eerst wonen ze samen in Nijmegen, later trekken ze naar Amsterdam. Kellendonk neemt diverse baantjes op zich, als bibliothecaris en als docent op middelbare scholen en aan de universiteit van Utrecht. In 1977 besluiten Kellendonk en Duyx uit elkaar te gaan, Duyx blijft echter levenslang een bijzondere vriend.
Al op zijn twaalfde begint Kellendonk aan zijn eerste uitgave: het gezinsblad De Huiskrant, dat hij maakt op een typemachine van zijn vader. Samen met een vriendje schrijft hij het verhaal ‘Tante Sjaan en haar zonderlinge belevenis’, dat in 1963 gepubliceerd wordt in dagblad De Gelderlander. Het is feitelijk zijn officiële debuut. Hij schrijft veel in de schoolkrant en in 1969 verschijnt onder het pseudoniem Kelly de gestencilde uitgave Het reuzenrad. Vijf gezellige episoden. Zijn eerste verhalenbundel, Bouwval, verschijnt in 1977 en is volgens de overzichten van HP/De Tijd het best verkochte boek van dat jaar in literaire boekhandels. De bundel wordt gevolgd door diverse succesvolle romans zoals Letter en geest en Mystiek lichaam. Deze laatste wordt als zijn meesterwerk beschouwd en is sterk autobiografisch van aard, omdat het personage Leendert Gijselhart net als Kellendonk zelf lijdt aan ‘de nieuwe Amerikaanse ziekte’: aids. Kellendonk overlijdt op 15 februari 1990, hij werd slechts 39 jaar oud.
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)‘Stilistisch is hij sowieso een meester. Hij is verder buitengewoon komisch en tragisch tegelijk. Maar ook iemand wiens analyse van de samenleving en de cultuur zo prikkelend was dat alles wat na hem kwam daar nu nog mee voort kan,’ schrijft Hans Goedkoop in 2004 in De Gelderlander. Ondanks Frans Kellendonks vroege overlijden heeft hij een indrukwekkend oeuvre nagelaten.
In 1977 verschijnt Bouwval. Het boek is een grote verrassing, omdat eigenlijk niemand in de literaire wereld Kellendonk kende. Meteen wordt Kellendonks stijl gerekend tot een tot dan toe onbekende literaire stroming, het academisme. Het werk van Kellendonk en schrijvers als Doeschka Meijsing, Nicolaas Matsier en Dirk Ayelt Kooiman – allen gegroepeerd rond het tijdschrift De Revisor – zou een duidelijke constructie vertonen, doordacht zijn, en vol verwijzingen en betekenislagen zitten. Volgens criticus Aad Nuis schreven de Revisor-auteurs boeken zoals ze op de universiteit uit elkaar werden gehaald.
In Bouwval, en later in De nietsnut en Letter en geest, is deze ‘Revisor-poëtica’ zichtbaar; de rol voor de verbeelding om vat te krijgen op een chaotische werkelijkheid. Kellendonk had een groot bezwaar tegen realistische kunst. Volgens hem zou de kunstenaar nooit volledig bij de kern van de werkelijkheid kunnen raken, en met de poging een realistisch werk te maken ieders beperking daartoe verdoezelen en het mysterie kleineren. Om die reden vindt Kellendonk alleen kunst die uitkomt voor kunstmatigheid goede kunst, ‘oprecht veinzen’ noemt hij dat. In Kellendonks laatste roman, Mystiek lichaam (1986), speelt dat ‘oprecht veinzen’ een grote rol. Naast veel religieuze verwijzingen bevat de roman karikaturale, haast groteske personages.
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)In 1981-1982 verblijft Frans Kellendonk als writer in residence aan de University of Minnesota, waar hij college geeft over Nederlandse literatuur. Hier voltooit hij zijn derde boek, Letter en geest. Een spookverhaal. Arnold Heumakers schrijft in het Schrijversprentenboek Oprecht veinzen dat Letter en geest een cruciale plaats inneemt in Kellendonks oeuvre: ‘De roman markeert een wending in de richting van meer grimmigheid en een onverbiddelijker persoonlijke inzet, een dieper boren naar de breuk die het moderne heden van zijn traditie, zijn geschiedenis heeft beroofd.’
Het is een verhaal over – zoals Kellendonk het dan formuleert – ‘de verhouding tussen een persoonlijke levensvervulling en de manier waarop je via je werk je leven moet zien te verwezenlijken en voor anderen bezig bent. Ik heb zelf heel wat banen gehad.’ Hij vervolgt: ‘Ik moet af en toe ook iets samen met anderen kunnen doen, dan houd je je noodgedwongen met mensen bezig die iets van je willen. Je wordt dan een beetje uit jezelf getrokken.’
In het boek gaat hoofdpersoon Felix Mandaat bij een universiteitsbibliotheek werken als vakreferent Germaanse talen: de Leidse universiteitsbibliotheek, waar Kellendonk in 1979 drie maanden werkte, heeft tot in de details hiervoor model gestaan. Meer dan 20 jaar later schrijft Janus Linmans, destijds adjunct-bibliothecaris, een boekje waarin hij de personages uit Letter en geest verbindt met personeelsleden van de bibliotheek. Veel collega’s zagen zichzelf terug in Letter en geest. Zo herkent Linmans zichzelf in ‘Van Uffel’, en is het personage ‘Tiny’ dat in Letter en geest de post rondbrengt duidelijk herkenbaar als de daadwerkelijke postbezorger.
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)Toen Kellendonks roman Mystiek lichaam in 1986 uitkwam, waren de recensies niet mals. Die van literatuurcriticus en D66-politicus Aad Nuis spant de kroon. De vernietigende bespreking had als titel ‘Onmiskenbaar antisemitisme in sluiers van ironie’. Volgens Nuis had Kellendonk van de roman een katholiek propagandamiddel gemaakt, vol beledigende opmerkingen:
Er staan geborneerde opmerkingen in, over homoseksualiteit vooral, die niet gerechtvaardigd worden door het feit dat ze in de mond van een homo worden gelegd. Nog minder te rechtvaardigen is het waas van dubbel en driedubbel geïroniseerd, maar onmiskenbaar antisemitisme dat over bepaalde passages hangt.
Dat ‘onmiskenbaar antisemitisme’ zou volgens Nuis vooral naar voren komen in de passages waarin de oude Gijselhart, de vader van Leendert en Magda, zich negatief uitlaat over Bruno Pechman, de luie en onverantwoordelijke Joodse vader van Magda’s kind.
Dat de kritiek zo fel was kwam doordat het boek op realistische wijze werd gelezen. Mystiek lichaam is echter vooral een ideeënroman: de personages zijn niet naar het leven gemodelleerd, maar ze zijn dragers van verschillende visies. Zelf noemde Kellendonk het een ‘moderne moraliteit’. De roman bekritiseert de moderne samenleving, waarin geen heilige verbanden meer bestaan.
Ondanks alle kritiek werd de roman bekroond met de F. Bordewijk-prijs 1987. Het Parool nam Mystiek lichaam op in een (internationale) lijst van honderd mooiste boeken van de eeuw.
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)Terwijl Frans Kellendonk schreef aan Mystiek lichaam verkeerde hij in onzekerheid over zijn gezondheid. Hij had klachten, maar een diagnose was nog niet gesteld. In de roman worstelt het personage Leendert ook met gezondheidsklachten, waarvan hij vermoedt dat ze door aids worden veroorzaakt. Al jaren wordt hij bij vlagen plotseling overvallen door duizeligheid, ‘een steelse knuffel van de dood’. De vriend van Leendert, ‘de rijpe jongen’, overlijdt aan de gevolgen van aids, en ook Leendert blijkt de ziekte te dragen, ‘misschien hadden ze elkaar met de dood bevrucht’. Leendert tobt over de ziekte die zich langzaam meester maakt van de rijpe jongen, en die ook hem zal vellen: ‘Ziekte bepaalde het verloop van zijn gedachten, en ze liepen allemaal uit op de dood.’
Dat Kellendonk tijdens het schrijven veel over de dood nadacht, blijkt uit verschillende aantekeningen die tussen de manuscripten te vinden zijn. Zo is er een fragment getiteld ‘Blind date’, dat uiteindelijk niet in de roman werd opgenomen. Het opent met de vraag: ‘Wat zou je doen als je nog slechts een paar maanden te leven had?’ Het naderen van de onvermijdelijke dood is hartverscheurend voelbaar, en tegelijkertijd prachtig verwoord:
Elke blik een afscheidsblik […]. De oliebollen en appelbeignets die op iedere straathoek werden gebakken en je zoet tegemoet lagen te geuren ontploffen bijna, zoveel wrange ironie bevatten ze. Al je momenten waren laatste momenten, alles schreeuwde om devote aandacht en je had veel te weinig aandacht te geven. Voor de nabestaanden is er het ritueel van de begrafenis. Hun rouw is erkend en tot kunst verheven. Maar de rouw van hem die sterven gaat? Je had heilige haast.
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)‘Toen een schilder me een paar maanden geleden vroeg of ik voor hem wilde poseren heb ik ja gezegd. Mijn eigen gezicht was er immers niet mee gemoeid’, schrijft Frans Kellendonk in 1984 in ‘Het ontvreemde gezicht’ (gepubliceerd in Folia Civitatis). Maar ‘het machtsspel tussen de schilder en zijn model heeft iets van een psychoanalyse (bedacht ik me achteraf en veel te laat)’.
Kellendonk stelt dat een schilder – in dit geval Kees Knopper – zich kwetsbaar opstelt door het model te benaderen en zo zijn belangstelling te tonen. Daar zou het model misbruik van kunnen maken. ‘Maar de schilder kan het model vernederen met zijn esthetiserende blik, een blik waarin het al zo'n beetje het schilderij is dat hij maken wil,’ realiseert hij zich vervolgens.
Als het moment van poseren daar is, trekt het model zich terug uit zijn geobjectiveerde lichaam, ‘langzaam gaat het uit zijn bol en mediteert zich naar stralende hoogten’. Kellendonk memoreert hoe hij en Knopper met elkaar spraken als vanaf twee wolken, ‘hij vanaf zijn esthetische wolk, ik vanaf mijn mystieke wolk, we lieten onze gedachten en zinnen half afgemaakt, om ze pas tien minuten later, wanneer onze wolkjes weer langs elkaar zeilden, te voltooien’.
Een tijd later meldt Knopper dat het werk af is en vraagt Kellendonk langs te komen. De schilder blijkt niet één, maar twintig portretten te hebben gemaakt. ‘Horribile dictu, er was er niet één bij waarin ik niet mijn eigen gezicht herkende,’ bekent Kellendonk. ‘Hij had mijn fysionomie binnenstebuiten gekeerd en mijn duistere, discrete eigen gezicht aan het licht gebracht’. Als Kellendonk hem vraagt wat hij nu met het werk gaat doen, luidt het antwoord: ‘Verkopen.’ Uiteindelijk belandt de helft van de serie in de collectie van het Literatuurmuseum.
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)‘Het prettige van je eigen gezicht is dat je het niet hoeft te zien wanneer je daar geen zin in hebt,’ schrijft Frans Kellendonk in het jaar dat dit portret van hem gemaakt wordt in ‘Het ontvreemde gezicht’. Je gezicht behoort, zo stelt hij, niet tot de gezichten die je zomaar op straat, in de trein tegenkomt. Je ziet het wellicht tijdens het scheren, bij het kammen en het heeft er vervolgens geen enkele moeite mee als je het daarbij laat. Het is een vertrouwd gezicht, ondanks het feit dat je het maar ten dele kent. ‘Je eigen gezicht heb je voor anderen. Voor jezelf is het de duisternis van waaruit je 's levens schouwtoneel bekijkt.’
Hoe kan het dat iemand die liever niet al te ostentatief met zijn eigen gezicht geconfronteerd werd en die van nature verlegen was, zich zo uitgebreid heeft laten portretteren door Kees Knopper, die uiteindelijk zo’n twintig portretten van hem maakte? Jaap Goedegebuure beschrijft in Kellendonk, een biografie dat Kellendonk – die niet graag werd gefotografeerd – zich over zijn verlegenheid en weerzin heen zette toen de Utrechtse schilder hem vroeg model te zitten. En uiteindelijk viel de poseersessie Kellendonk alleszins mee. ‘Nu eens mijmerend en dan weer met Knopper converserend voelde hij zich zelfs langzaam vergeestelijken,’ schrijft Goedegebuure. Aan Ed Spanjaard, de voormalige chef-dirigent van het Limburgs Symfonie Orkest, schrijft Kellendonk over zijn poseersessie: ‘Ik poseer overigens liever een hele middag voor een schilder dan tien minuten voor een fotograaf. Zo’n kiekapparaat trekt zich niets van je aan.’ Kellendonk meende – zo haalt Goedegebuure aan – dat je de schilder kunt vertrouwen, het fototoestel niet, ‘want dat is je noch gunstig noch ongunstig gezind, het wordt koud noch warm van jou.’
Frans Kellendonk
door Kees Knopper (1944-2000)In 1992, twee jaar na zijn vroegtijdige dood, wordt Het complete werk uitgegeven, volgens Kellendonks eigen nagelaten aanwijzingen. Drie jaar later worden ook nog andere verhalen gebundeld. Een kwarteeuw na Kellendonks dood verschijnt in twee delen van 600 pagina’s het Verzameld werk. Jaap Goedegebuure schrijft zijn biografie en ook verschijnt er een brievenboek, samengesteld door Goedegebuure en Oek de Jong.
De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde riep de driejaarlijkse Frans Kellendonk-prijs in het leven, bedoeld ter bekroning van zowel het literaire niveau van het werk van een schrijver (die dit werk vóór zijn veertigste schreef) als van de intellectuele onafhankelijkheid en oorspronkelijke visie op een maatschappelijke of existentiële problematiek die eruit spreekt. De eerste prijs ging naar Kristien Hemmerechts, andere winnaars zijn Arnon Grunberg en Hanna Bervoets.
In Kellendonks geboorteplaats Nijmegen organiseert de Radboud Universiteit, waar de schrijver studeerde en ook doceerde, jaarlijks de Frans Kellendonklezing, waarin schrijvers en denkers hun licht laten schijnen op Kellendonks oeuvre en de relevantie daarvan voor hun eigen werk. Dat die relevantie ook geldt voor de nieuwe generatie schrijvers, blijkt uit de lezing van Arjen van Veelen in 2020. Hij was ervan overtuigd dat zijn werk niet door Kellendonk beïnvloed kon zijn, aangezien hij hem tot voor kort niet gelezen had. Maar hij had het mis, zijn romandebuut Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken bleek wel degelijk aan Kellendonk verwant. ‘Het voelde alsof ik op latere leeftijd na een DNA-test te horen kreeg dat ik verwanten had. En dat zónder de auteur ooit te hebben gekend, zonder zijn werk te lezen – noem het gerust een onbevlekte ontvangenis’.