Zoeken

Herman Poort

(1886-1933)
‘Fijn en diep litteratuurproever, geestig causeur, goed, rond Hollands met een genoegelik en betrouwbaar Gronings accent,’ zo werd Herman Poort in 1931 omschreven door dagblad Voorwaarts. De Groninger was essayist, dichter, bloemlezer en criticus, en gold in artistieke kringen als aanjager van jong talent. Mede door zijn schilderachtig uiterlijk werd hij een lokaal societyfiguur.
De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Herman Poort . Gemaakt door: Max von  Seydewitz
Vervaardigd 1923
Techniek Olieverf op doek
Afmetingen 70,5 x 60,5 cm

Herman Poort

door Max von Seydewitz (1862-1942)

De Groningse letterkundige Herman Poort werkte als toneelcriticus voor de Provinciale Groninger Courant en het Groningsch Volksblad. In Groningen kende iedereen hem en men ging op zijn oordeel af. ‘Als zijn grote, zware figuur, het trapje naar de stalles afdaalde, wees men hem elkaar: “Daar komt Herman Poort!” 

Hij was pas 20 toen hij met de bevriende dichter David Molenaar het tijdschrift Poëzie oprichtte en drie jaar later, in 1909, debuteerde hij als dichter met Enkele verzen. Hetzelfde jaar bracht hij met Molenaar het boek Nederlandsche verskunst uit.

Toen in 1918 in Groningen Kunstkring De Ploeg werd opgericht, sloot Poort zich daarbij aan. Met zijn lezingen en kritieken, en bijdragen aan enkele experimentele publicaties van onder meer Jan Wiegers, Johan Dijkstra en H.N. Werkman, werd hij al snel een van de centrale figuren van het kunstenaarscollectief. Zelf schreef hij in die tijd al niet veel poëzie meer: ‘Ik heb later begrepen dat mijn gaven elders lagen; dat ik nooit een groot dichter zou worden, en ik gevoelde geen lust het aantal der middelmatigen met een te vermeerderen. (…) Ach, dat was toen een tijd van ziekte en overgevoeligheid, maar het was een mooie tijd toch ook, vol fijn en diep gemoedsleven.’

Poort was een populair spreker, hij hield jaarlijks vele lezingen in Nederland, Vlaanderen en Duitsland en gaf les aan een aantal volksuniversiteiten. Ook was hij medesamensteller van de veelgebruikte schoolbloemlezingen De Bottende Bongerd, De Bloeiende Bongerd en De regenboog, die geïllustreerd werden door zijn Ploeg-vriend Jan Altink.

Herman Poort werd maar 47 jaar oud. Na zijn overlijden verscheen een herdenkingsbundel, met bijdragen van onder anderen Johan van der Woude en Hendrik de Vries, en diverse Ploeg-schilders.

De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Herman Poort. Gemaakt door: Jan Wiegers
Vervaardigd 1927
Techniek Wasverf op doek
Afmetingen 70 x 55 cm

Herman Poort

door Jan Wiegers (1893-1959)

De schilder Jan Wiegers was in 1918 medeoprichter van De Ploeg, een kunstenaarsbeweging in Groningen die moderne kunst wilde exposeren. Wiegers gold als een pionier in het Nederlands expressionisme. In 1920 maakte hij in het Zwitserse Davos – waar hij herstelde van tbc – kennis met de Duitse expressionist Ernst Ludwig Kirchner, die hem introduceerde in de kleurenleer van Johann Wolfgang Goethe. De Ploeg kreeg mede door Wiegers’ kennismaking met Kirchner een meer avantgardistisch karakter. Kirchner en Wiegers werkten samen en Wiegers keerde nog vaak naar Zwitserland terug. In 1926 deed hij dat samen met Herman Poort, en ze publiceerden er een klein boekje over: Aan ’t Zugermeer. Herinneringen aan een vroolijk zomerleven, 48 bladzijden met tekst van Poort en houtsneden van Wiegers. ‘Wat een kostelijk boekje, wat een verve en sprankelende geest!’ sprak de criticus van tijdschrift Den Gulden Winckel. ‘O, geen hooge literatuur, geen lemmer-scherp benaderen van conflicten, maar een boekje, zóo fijn en vroolijk, dat het een weldaad is na zooveel dorre romans der laatste jaren.’

Dit kleurrijke portret in wasverftechniek dat Wiegers in 1927 van zijn vriend Poort maakte, is typerend voor zijn werk in deze periode. Het grote publiek kon zijn ‘barbaarse’ schilderijen nog absoluut niet waarderen. Wiegers vestigde zich in 1934 in Amsterdam en werd daar in 1953 benoemd tot hoogleraar aan de Rijksacademie.

Poort maakte Wiegers’ vertrek uit Groningen al niet meer mee. Hij stierf jong, een paar maanden na zijn vrouw Titia Kool, die lang ziek was geweest. Het verhaal gaat dat hij per ongeluk begraven werd met het manuscript van een roman van de dichter Martin Leopold nog in zijn jas.