Jacques Perk
(1859-1881)Een vluchtige ontmoeting in 1879 met Mathilde Thomas in de Ardennen blijft niet zonder gevolgen. De dan 20-jarige Jacques Perk ontvlamt onmiddellijk in een hartstochtelijke liefde voor haar. Van een romance komt het niet, wel schrijft Perk 106 sonnetten waarin hij haar en het landschap van de Ardennen verheerlijkt. Twee jaar later wordt hij hopeloos verliefd op Joanna Blancke. Voor haar schrijft hij het gedicht ‘Iris’ met de beginzin: ‘Ik ben geboren uit zonnegloren’. Kort daarna overlijdt hij.
Jacques Perk
door Herman Jacob van der Voort in de Betouw (1847-1902)‘Ik had mij Perk heel anders voorgesteld en niet als den dandy, waar hij eenigszins op leek. Alles was even licht en bleek aan hem, zijn aardige en zeer vriendelijke zachte oogen, zijn lange blonde lokken, zijn zijige dunne baardje, het blosje op zijn wangen,’ zegt schrijver en classicus Aegidius W. Timmerman in zijn memoires over zijn ontmoeting met Jacques Perk in oktober 1880. Hij had al veel gehoord over Perk, via hun gemeenschappelijke vriend Willem Kloos, die zich steeds lovend uitliet over Perks sonnetten, al was het ook met een zekere geheimzinnigheid en terughouding.
Iets meer dan een jaar na deze ontmoeting, 1 november 1881, overleed Perk op 22-jarige leeftijd aan een longziekte. Zonder ook maar één poëziebundel te hebben gepubliceerd. Niettemin neemt Perk een belangrijke plaats in binnen de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Bij zijn overlijden liet hij een groot aantal sonnetten na. Sonnetten waarin een krachtig individualisme doorklinkt, sterk afwijkend van de tot dan toe heersende domineespoëzie, die – volgens Timmerman – ‘even saai en dor en dood en vervelend’ was. Kloos over Perk: ‘Wat blikkie! dacht ik, dáár heb je nou een Hollands dichter, dát zijn mooie verzen. Heel wat anders dan wat je gewoonlijk las in boeken, tijdschriften, couranten. Dát was ’t nieuwe.’
Willem Kloos rangschikte de sonnetten, nogal naar eigen inzicht, en verzorgde met Carel Vosmaer de uitgave ervan in 1882. Mathilde, een sonnettenkrans wordt gezien als het begin van een belangrijke vernieuwing in de literatuur en Kloos’ inleiding als het manifest van de Beweging van Tachtig, de beweging die voor een verfrissende storm in de Nederlandse literatuur zorgt.