Zoeken

Johan de Meester

(1860-1931)
Als Eliza Johannes de Meester in zijn jonge jaren als correspondent enige tijd in Parijs is, maakt hij kennis met het naturalisme; zijn eerste grote roman Een huwelijk uit 1890 laat de invloed van Émile Zola zien. Als kunstredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant behandelde hij de modernere stromingen in de literatuur, waarbij hij zich de grote verdediger van de Tachtigers toonde, ook al was hij niet direct een aanhanger van hun credo ‘l’art pour l’art’. Als hij overlijdt, schrijft Lodewijk van Deyssel dat De Meester ‘een halve eeuw als dagbladschrijver de bemiddelaar is geweest tusschen hun werken en de lezersmenigte’.
De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Johan de Meester. Gemaakt door: Jan Veth
Vervaardigd ongedateerd
Techniek Potlood, waterverf en wit krijt op karton
Afmetingen 4-,5 x 38,5 cm

Johan de Meester

door Jan Veth (1864-1925)

‘Hij had iets van die levendige, opgewekte neerslachtigheid die echte pessimisten soms kunnen hebben. Hij was een onvermoeid, geestig en sierlijk causeur op de wijze der Fransen, een tikje cynisch en malicieus, een tikje gevoelig en ontgoocheld, maar steeds boeiend,’ zei Victor E. van Vriesland ooit over de hier afgebeelde Johan de Meester. Het ongedateerde portret is gemaakt door Jan Veth; kunstschilder, dichter, kunstcriticus en hoogleraar kunstgeschiedenis en estheticus.

De Meester en Veth kenden elkaar van het in 1881 opgerichte Amsterdams literair genootschap Flanor, waar De Tachtigers, onder wie Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden en Willem Kloos, elkaar ontmoetten. Beiden waren ook betrokken bij De Nieuwe Gids. Tachtiger Veth publiceerde onder diverse pseudoniemen sonnetten, kleine polemische artikelen en kunstkritieken in het tijdschrift, De Meester behoorde enige jaren tot de redactie.

Jaren later troffen de twee elkaar weer bij De Gids. De Meester was sinds 1908 redacteur, Veth trad in 1914 toe en publiceerde ook regelmatig gedichten. ‘Ik weet niet, of de Gidsredactie in haar bestaan van nu over honderd jaar vroeger of later zoozeer een vriendenkring gevormd heeft als in die jaren’, herinnert mederedacteur Johan Huizinga zich van die periode. De vriendschap berustte ‘niet op een algemeene gelijkheid van geest of belangstelling; er waren contrasten genoeg. De levendigste elementen waren ongetwijfeld Johan de Meester, altijd even bruisend, schoon vrij wat ouder dan al de anderen, en Jan Veth.’ Huizinga memoreert hoe het binnen de redactie De Meester was die als een leeuw waakte ‘voor elk denkbaar litterair belang’, en hij drong als ‘overtuigd modernist (...) steeds aan op de erkenning van al het nieuwe dat opkwam’. Niettemin bleef de goede stemming altijd bewaard, ‘dank zij De Meester's onverstoorbare bonhomie’.