Johnny van Doorn
(1944-1991)Johnny van Doorn
door Geurt van Dijk (1941)Johnny van Doorn kwam met een knal de letteren binnen: tijdens Poëzie in Carré las hij als Johnny the Selfkicker gedichten voor over seks, drugs en rock-’n-roll, culminerend in een minutenlang uitgegild: ‘Kom toch eens klaar, klootzak’, een act die werd afgerond toen organisator Simon Vinkenoog het doek liet vallen – waarna het pandemonium alleen nog maar groter werd. Ook trad de Selfkicker op in het voorprogramma van The Pretty Things, met zijn voordracht ‘Een magistrale, stralende zon’, die het hoofdprogramma in de schaduw stelde, zo wil de legende.
Merkwaardig genoeg kwam dit toonbeeld van tomeloze energie in 1972 met een verstilde verhalenbundel over zijn jeugd en opgroeien na de oorlog. De sfeer wordt getypeerd door een gedichtje over de zondag, ‘met je geuren van braadvlees’ en ook met ‘je gekamde haren en je schone kleren’.
Op het schilderij van Geurt van Dijk lijkt op het eerste gezicht de tweede Van Doorn afgebeeld, jasje, overhemd, jarenzeventigkleuren. Maar het gezicht verraadt toch een zekere onrust. Die gekamde haren zouden zo weer een woeste krullenkop kunnen worden. De geest moet waaien, heette een andere bundel, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Nooit was helemaal duidelijk wie Van Doorn was, en in de serie Herenleed was hij dan ook vaak te gast in een steeds andere rol. Waar Armando en Cherry Duyns altijd dezelfde heren speelden, was hij soms Koning, dan weer Kabouter, maar altijd ongrijpbaar.
Johnny van Doorn – de Selfkicker
door Frits Woudstra (1956)‘Mijn hoofd was tot barstens toe gevuld met gedachten die alle kanten uitgingen. Ik wilde er iets mee doen, maar hoe kon ik ooit meester worden van die chaos?’ Zo begint De geest moet waaien uit 1977, de tweede verhalenbundel van Johnny van Doorn. Het zijn omineuze zinnen die zich laten lezen als een toelichting van de schrijver op zijn eigen literaire loopbaan.
In het eerste verhaal van deze autobiografische bundel vertelt Van Doorn hoe hij bij zichzelf het talent ontdekt dat hem als ‘Johnny the Selfkicker’ beroemd zal maken: ‘Een mitraillade van klanken schoot uit mijn keel in een moordend ritme’. En inderdaad, dat gaat aardig op voor zijn gedenkwaardige optreden op het festival Poëzie in Carré in 1966, waarbij The Selfkicker het publiek trakteert op een explosie van romantische exuberantie.
Maar Van Doorn matigt zijn toon en wordt de chaos meester, in elk geval op papier. Het jarenzestigicoon ontwikkelt zich tot een verhalenverteller in de jarenzeventigtraditie van het autobiografisch realisme. Hij wordt in deze ontwikkeling bijgestaan door Hans Sleutelaar, die als redacteur optrad voor de verhalen: ‘De metamorfose van de podiumpoëet Johnny the Selfkicker in de prozaschrijver Johnny van Doorn had de nodige voeten in de aarde. Ten minste een avond in de week eiste hij mijn onvoorwaardelijke aandacht op. Die gaf ik hem grif. Ik genoot van zijn amusante gezelschap, zijn tomeloze gedachtevluchten, zijn onuitputtelijke scherts, zijn tierigheid.’
Maar genieten of niet: hij schrapte genadeloos waar hij dat nodig vond, en zo werd ‘The Selfkicker’ langzaam maar zeker ‘Van Doorn’, een schrijver van kaal en effectief proza.