P.C. Boutens
(1870-1943)P.C. Boutens - Op zijn sterfbed
door Chris de Moor (1899-1981)‘In de nacht van 13 op 14 maart 1943, eenzaam in zijn ziekenkamer, ontgleed het leven hem in de slaap. Chris de Moor schilderde hem zoals hij daar lag: het uitgeteerde lichaam opgenomen door de vleugelen van het Vergezicht, van waaruit hij levenslang geleefd had, en dat hij in zijn dichtwerken aangeroepen en overgedragen heeft: zijn altijd wederkerend “U”,’ schreef het Rotterdamsch Parool op 13 maart 1968, 25 jaar na zijn dood.
Chris de Moor herinnert zich in een artikel in Maatstaf: ‘Het was in November 1942, dat hij mij opbelde en vroeg om bij hem te komen. Ik vond hem met een foulard en een breedgerande hoed op in een kille werkkamer en hij klaagde over buikpijn’. Als de schilder P.C. Boutens een tijdje later weer ziet, valt de wasbleke kleur van zijn gezicht op. Van kunstenaar Willem van Konijnenburg, een wederzijdse vriend, hoort De Moor dat Boutens ernstig ziek is. Als de dichter op 12 februari 1943 met spoed in het ziekenhuis wordt opgenomen, blijkt hij een gezwel aan de dikke darm te hebben. ‘Vele malen ben ik in het ziekenhuis bij Boutens geweest. Hij was er erg eenzaam en leed zware pijnen; toch konden we toen nog met elkaar praten, al was het moeizaam. […] Het was verbijsterend hoe vermagerd hij was’. De Moor bedenkt dat het voor het nageslacht misschien iets zou betekenen als er een dodenmasker van Boutens gemaakt zou worden.
Op 14 maart 1942 wordt hij gebeld, het is afgelopen. ‘Ik ging er dadelijk heen en ik heb toen, zoals hij daar uitgestreden in vrede lag, getracht, zijn gelaat uit te beelden op een klein paneel’. Boutens wordt begraven op Oud Eik en Duinen in Den Haag. Op zijn grafsteen staat: 'En alleen is leven leven als het tot den dood ontroert'.
P.C. Boutens
door Willem A. van Konijnenburg (1868-1943)Het is bijna een staatsieportret, dit portret dat Willem van Konijnenburg in 1914 van zijn vriend P.C. Boutens maakt. De dichtersvorst is dan al in de veertig: ‘Aetatis suae 43’, aldus de bijbehorende lijst. G. Knuttel Wzn, toenmalig directeur van het Gemeentemuseum, zag in ‘dit fijne, sensitieve en sprekende gezicht’ de ‘spiegel van een machtigen en tegelijk subtielen geest’. Albert Plasschaert schrijft: ‘De geschilderde werd […] een gestalte geworden denk-verschijning, een geformeerde gedachte’.
Van Konijnenburg behoort in 1914 met Jan Toorop en Antoon Derkinderen tot de grote namen in de beeldende kunst. Aanvankelijk schildert hij impressionistische landschappen, later wordt zijn stijl classicistischer. Hij publiceert artikelen over zijn schoonheidsideaal en zijn verheven opvattingen over het kunstenaarschap. Behalve boekbanden ontwerpt hij ook de gevelbeelden voor het pand van uitgeverij Martinus Nijhoff, glas-in-loodramen voor de Nieuwe Kerk in Delft en wandtapijten voor de aula van de Utrechtse universiteit. Daarbij geeft hij enige tijd privéles aan koningin Wilhelmina en ontwerpt hij een reeks postzegels met haar beeltenis. Van Boutens maakt hij naast dit schilderij ook een aantal portrettekeningen. Boutens op zijn beurt stelt zijn dichtkunst ten dienst aan Van Konijnenburgs monumentaal-symbolistische schilderkunst. Het dubbelnummer dat het tijdschrift Wendingen in 1921 aan de schilder wijdt, opent met Boutens’ sonnet ‘De ziener’, opgedragen ‘Aan mijn vriend W.A. van Konijnenburg’, en hij levert 18 verzen voor het driedelige Willem A. van Konijnenburg, schilderijen en teekeningen in de verzameling G.F.H. van Kooten Kok.
Dit portret maakt Van Konijnenburg waarschijnlijk in opdracht van hun wederzijdse vriend Anton Jan Adriaan van Herzeele. Deze baron – tot wie Boutens zich bijzonder aangetrokken voelt – is op de vermaarde jongenskostschool Noorthey te Voorschoten 9 jaar Boutens’ leerling en vervolgens sinds 1904 een van zijn financiële-steunverleners.
P.C. Boutens
door Karel van Veen (1898-1988)‘Ik schilder de dingen zoals ze zijn’, zegt de talentvolle, volgens de traditie werkende Karel van de Veen over zichzelf. Als portretschilder komt hij het best tot zijn recht. Hij weet zijn modellen, onder wie koningin Juliana en zelfs koning Willem-Alexander, zeer naturel te schilderen. In 1927 maakt Van Veen dit ingetogen, stemmig portret van P.C. Boutens. De twee kennen elkaar; met onder anderen Jan Toorop en Anton van Herzeele behoort Van Veen tot de vaste genodigden op de donderdagse diners van Boutens.
De dichter is in 1927 een grote naam in de letteren. Hij is in 1891 gedebuteerd in de Utrechtse Studenten Almanak en zijn eerste poëzie verschijnt in 1895 in Tweemaandelijks Tijdschrift. Aanvankelijk is de invloed van de Tachtigers, en dan met name Herman Gorter, merkbaar, maar gaandeweg vindt Boutens zijn eigen stijl. Deze wordt sterk bepaald door zijn filosofische overtuigingen, met name de leer van de Griekse filosoof Plato, door de antieke dichteres Sappho en door de Bijbel. In zijn symbolistische poëzie zoekt hij naar het ‘hogere’, naar ‘Gods geheim’, terugkerend thema is de verheerlijking van de schoonheid en de liefde. Boutens’ versie van de middeleeuwse Beatrijs wordt zeer populair – het boekje wordt ruim vijftig keer herdrukt –, mede door de illustraties van Rie Cramer, al heeft het weinig met het middeleeuwse gedicht te maken.
Een tijdlang was het mode om te ‘botaniseren’, oftewel te dichten in de trant van Boutens en dichters als A. Roland Holst en J.C. Bloem werden door hem beïnvloed .‘De poëzie van Boutens zou men wellicht het best kunnen kenschetsen als bezielde koelheid. Zijn hoogst persoonlijke stijl is in zijn tijd vaak nagevolgd, maar altijd zonder succes’, aldus Bloem.
P.C. Boutens
door Huub van de Marel (leefjaren onbekend)‘“Ik ben geen beminnelijk man”, placht hij te zeggen met zijn kiezen op elkaar. Dat was hij ook niet, maar wel boeiend en oorspronkelijk’, noteert schrijfster Annie Salomons over P.C. Boutens in Herinneringen uit den ouden tijd.
Boutens kon inderdaad onverbiddelijk egoïstisch zijn. Zo gaat het verhaal dat hij eens in de Haagse sociëteit De Witte at met enkele vrienden, die nog volop genoten van het hoofdmaal. Boutens had in de gaten gekregen dat de eerste aardbeien van het seizoen waren gearriveerd, hij wenkte een ober die met een grote schaal zomervruchten aankwam, alsmede met een forse kan slagroom. Boutens schepte de hele schaal leeg, overgoot de aardbeien met de room, tot stomme verbazing van zijn disgenoten. ‘Maar, ik, ik…’ stamelde een van zijn vrienden, ‘ik houd ook van aardbeien.’ ‘Vrind’, baste de dichter, ‘ik houd er meer van!’
Voor zijn bewonderaars was hij doorgaans wel uiterst hoffelijk. Op een dag meldde de jonge Nol Gregoor, die later bekend zou worden als een groot Vestdijk- en Brakmanvriend en -kenner, zich aan de deur bij Boutens. ‘Jonge vriend, u zou mij vast graag iets uit mijn werk horen reciteren,’ sprak Boutens. ‘Och meester,’ zei Gregoor, ‘als ik u niet ontrief.’ Boutens las gedurende een half uur een aantal van zijn verzen voor. Daarna zei hij tegen zijn bezoeker: ‘Jeugdige man, u zoudt vast gaarne een autogram van mij bekomen, is mijn veronderstelling juist?’ ‘U zou mij daar waarlijk een groot genoegen mee doen,’ antwoordde Gregoor. Daarop richtte Boutens zich andermaal tot de jeugdige bezoeker: ‘Maar nu is het toch hoog tijd voor uw tram, nietwaar?’ ‘Zeker meester,’ zei Gregoor, die zich in zijn jas liet helpen en afscheid nam. Nog op de trap van het huis hoorde hij de voorname dichter bulderen: ‘Sodeju, alweer een middag naar de kloten.’
P.C. Boutens
door Chris de Moor (1899-1981)Een veelzijdig kunstenaar, Chris de Moor. Hij schildert onder meer portretten, landschappen en stillevens, aanvankelijk is zijn stijl zakelijk-realistisch, na de Tweede Wereldoorlog wordt zijn werk meer abstract-expressionistisch. Daarnaast ontwerpt bij postzegels en maakt hij muurschilderingen, glas-in-loodramen en wandtapijten.
Het is via Willem van Konijnenburg dat De Moor P.C. Boutens leert kennen, vrij laat, maar ‘de wederzijdse vriendschap groeide des te sneller en absoluter’, herinnert De Moor zich in een artikel in Maatstaf. ‘Soms, als wij ’s avonds terugkeerden van een bezoek bij de Van Konijnenburgs, stond hij plotseling stil en reciteerde een middeleeuws gedicht, om daarna weer te vervallen in een klagen over de verschrikkelijke wereld’.
De Moor heeft de leiding bij de uitvoering van de zeven wandtapijten die Van Konijnenburg in 1936 maakt voor het Groot Auditorium van de Rijksuniversiteit Utrecht. Boutens dicht korte onderschriften bij de tapijten en besteedt hier een intense aandacht aan, laat De Moor weten. ‘Ik herinner mij bijzonder sterk hoe verrukt hij was over zijn vondst voor het tapijt, dat de religie verbeeldt: “Bijlichten wij met menslijke verklaring / het duistre voetspoor van God’s openbaring”’. De Utrechtse hoogleraren blijken minder enthousiast en vervangen de regels door een Latijnse tekst. Boutens is woedend en roept; ‘de stommelingen, ze begrijpen niets!’, waarop hij met zijn grote handen sticulerend de regels opnieuw citeert en zegt: ‘is het niet prachtig?’
Terwijl hij zijn herinneringen aan Boutens neerpent, ligt naast De Moor Boutens’ vertaling van Homerus’ Odyssee, ‘die ik op 6 November 1942 van hem kreeg en waaruit hij ons [mijn moeder, mijn vrouw en mij] voorlas gedurende de rustpozen, die het poseren voor een reeks portretten voor hèm minder vermoeiend en voor òns tot een intens genot maakten’.
P.C. Boutens
door Chris de Moor (1899-1981)Als Chris de Moor in 1943 dit portret van P.C. Boutens maakt, staat de dichter al met één been in het graf en kan hij terugkijken op een rijk literair leven, met vele pieken, maar ook zeker enkele dalen.
Boutens is niet alleen schrijver, hij zet zich ook actief in – vanaf 1918 als voorzitter – voor de Vereniging van Letterkundigen en is een van de oprichters van het Willem Kloos Fonds, beide in het leven geroepen ter financiële ondersteuning van letterkundigen. In 1923 richt hij ook nog eens de Nederlandse afdeling van de internationale schrijversvereniging PEN op. Het is eigenlijk opmerkelijk dat een estheet als Boutens zich bekommert om de sociale positie van zijn vakgenoten.
Boutens wint gedurende zijn leven een aantal literaire prijzen, waaronder in 1913 de Tollens-prijs voor zijn gehele oeuvre, maar het derde kabinet Ruys de Beerenbrouck weigert hem in 1930 koninklijk te onderscheiden vanwege geruchten over zijn homoseksualiteit. Openlijk homoseksueel is hij niet, maar vanaf 1908 woont hij wel samen met de timmerman Cornelis van Duyvenbode, al gaat die officieel door voor huisbediende. Boutens’ seksuele geaardheid klinkt vooral door in Strofen van Andries de Hoghe, waarvan hij zelf altijd ontkend heeft de bundel geschreven te hebben.
Aan het eind van zijn leven, in de Tweede Wereldoorlog, wordt het Boutens erg kwalijk genomen dat hij lid wordt van de door de Duitse bezetter ingestelde Kultuurkamer. De dichter, die apolitiek wenst te zijn, verdedigt zich door te zeggen dat hij zich alleen had aangesloten om de gelden van het Kloosfonds veilig te stellen. Als zijn begrafenis ook bezocht wordt door een Duitse afvaardiging, weigert een aantal schrijvers zich bij de rouwstoet aan te sluiten.