Rutger Kopland
(1934-2012)Rutger Kopland
door Theresa de Bruijne (1969)Wie de site van Theresa de Bruijne bezoekt, ziet groot deze quote van Henry David Thoreau: ‘It’s not what you look at that matters, it’s what you see.’ Aanvankelijk schilderde De Bruijne vooral portretten, tegenwoordig is het landschap een terugkerend thema in haar werk. De confrontatie met het steeds veranderende landschap wordt in haar werk een metafoor voor het cyclische van het bestaan en het gewone leven.
Ook in het werk van dichter Rutger Kopland is er volop aandacht voor het landschap. Tegen de achtergrond van een eenvoudig en idyllisch landleven worden weemoed en verlangen verwoord in een nuchtere taal. Koplands gedichten doen een beroep op de ervaringswereld van de lezer.
Toen Kopland in 1988 de P.C. Hooft-prijs ontving, omschreef de jury zijn poëzie als ‘bij uitstek aards’. Die omschrijving had niet alleen betrekking op het vee, de mist, de tranen, het gras en de limonade die veelvuldig in Koplands gedichten voorkomen, maar ook op de afwijzing van zoiets als religieuze geborgenheid. Koplands poëzie geeft geen antwoorden, maar stelt vragen.
Voor De Bruijne is dat de kracht van Koplands gedichten, daarom wilde ze hem portretteren: ‘Zijn werk geeft ruimte voor interpretatie en bespiegeling. Je kunt er je persoonlijke lezing aan ophangen... Dat is iets wat ik met mijn werk ook probeer te bereiken.’
Rutger Kopland - Kijk het aan
door Trudy Kramer (1959)‘U staat bij het hek van een weiland. / Aan de andere kant staat een paard / kijk het aan – het zal U aankijken’. Dit zijn de slotregels van het gedicht ‘Zelfportret als paard’, dat Trudy Kramer als uitgangspunt nam voor dit portret. Soms zijn dieren een persoonlijke toevoeging in haar schrijversportretten, hier niet. Paarden komen veel voor bij Kopland, hij schreef dat de droom een paard te zijn in een weiland, onder de paarden, het meest levendige gevoel was dat hij uit zijn jeugd kon terugroepen.
‘Zelfportret als paard’ is te lezen als een uitnodiging je te verplaatsen in dit jongetje, dat het dierenlichaam kennelijk heeft moeten verlaten, en in het paard bij het hek.
De mens als dier onder de dieren is sinds zijn bundel Wie wat vindt heeft slecht gezocht uit 1972 een belangrijk thema. Maar er zit iets dubbelzinnigs in, want er is toch ook een tegenstelling tussen ‘mens als dier’ en ‘mens als beschouwer’. De mens leeft in lichaam en geest, maar de geest denkt ook over het lichaam.
Het gedicht ‘Bij de paarden’, maakt die thematiek invoelbaar, veel eenvoudiger dan een parafrase recht kan doen. ‘Was hij er maar nooit geweest, dan / zou er van hem wel iets worden,’ verzucht de verteller van het gedicht, jaloers op het vanzelfsprekende van het paard. ‘Paarden zijn bijna hetzelfde als / mensen, maar lichaam en huis tegelijk.’ Lichaam en geest één, zoals vorm en inhoud in het gedicht. Dat laatste is toch eenvoudiger dan het eerste, merkte Kopland in zijn rol van psychiater regelmatig.
Rutger Kopland
door Paul van Geert (1950)Dichter Rutger Kopland was in het echt Rudi van den Hoofdakker, en in de wetenschappelijke wereld prof.dr. Een internationaal bekende geleerde die vanaf 1969 verbonden was aan de afdeling biologische psychiatrie van de Medische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen; vanaf begin jaren tachtig tot zijn afscheid in 1995 als hoogleraar. Bij dat afscheid ontving hij twee cadeaus. Het eerste was de mogelijkheid aan een zestal Midden- en Oost-Europese universiteiten colleges te geven over (zijn) poëzie. Dat deed hij het jaar daarop in de vorm van werkcolleges, waarin hij met docenten en studenten Nederlands werkte aan vertalingen van enkele van zijn gedichten, met name ‘Jonge sla’.
Het tweede geschenk was een door zijn collega prof.dr. P.L.C. van Geert, hoogleraar ontwikkelingspsychologie, gemaakt levensgroot portret. Geschilderd op een oude deur, de benen op stevig papier met teksten van Kopland. Van Geert over zijn portretten: ‘Ik ga schetsen en er komt steeds iets bij. Zo komt er dan een portret te staan van iemand die precies is zoals hij is. Dat is de zoektocht die voor mij van belang is. Ik probeer de mens te zien zoals hij is.’
Het portret was, zo is achterop te lezen, in feite geschonken ‘aan r.m. F. Zwarts’, maar de rector magnificus bood het tijdens een openbare hulde-bijeenkomst aan de hooggeleerde Van den Hoofdakker aan. In Groningen hing het enige tijd in de leeszaal van de universiteitsbibliotheek, maar de geportretteerde gaf er de voorkeur aan dat het in het Literatuurmuseum terecht zou komen.