Ed. Hoornik was journalist, dichter, redacteur, romancier, toneelschrijver, recensent en nog veel meer. Hij was de onvermoeibare organisator van en stuwende kracht achter veel literaire tijdschriften en omringde zich zijn hele leven lang met jonge schrijvers en kunstenaars, met bevriende uitgevers als Sander Stols en Bert Bakker en verwante dichters als Jac. van Hattum, Gerard den Brabander en Gerrit Achterberg. Van de laatste wordt wel gezegd dat Hoornik zijn ontdekker was. Hoornik had een ongekende werklust en bevond zich altijd in het oog van de literaire storm.Wás misschien wel dat oog.
Hoorniks creatieve werk toont een schrijver die zich betrokken voelt bij de wereld om zich heen, in het besef dat alles van waarde weerloos is. Dat is de bron van zijn engagement, die veel van zijn verhalen en gedichten kleurt. Vooral na zijn kampervaringen in Dachau komt zijn werk in het teken te staan van de dood en het schuldcomplex van de overlevende. Nu, bijna een halve eeuw na zijn dood, is Hoorniks bekendheid bescheiden te noemen, wat niets afdoet aan zijn grote belang en aan het feit dat hij klassiek geworden gedichten heeft geschreven, genoeg voor de rechtvaardiging van een bestaan.
De kleine expositie van het Literatuurmuseum schetst aan de hand van onder meer brieven, portretfoto’s en familiekiekjes, manuscripten en enkele zeldzame uitgaven een beeld van het persoonlijke leven en het dichterschap van Hoornik. Hoogtepunten van de tentoonstelling zijn de brieven die de dichter vanuit Dachau aan zijn schoonmoeder schreef en brieven vanuit Kamp Vught.
De kleine expositie naar aanleiding van de Dachaulezing die op 9 maart in het Literatuurmuseum plaats vond en de Haagse Vrijheidweken, behoort tot een reeks kortlopende actuele tentoonstellingen van het museum. De looptijd ervan is afhankelijk van de literaire actualiteit.