Maria Dermoût is een Nederlands-Indische schrijfster die pas na haar zestigste debuteert met de roman Nog pas gisteren. Dit boek en het in 1955 verschenen De tienduizend dingen zijn niet alleen in Nederland talloze keren herdrukt, maar worden direct na vertaling in de Verenigde Staten met groot enthousiasme onthaald. Maria Dermoût heeft een belangrijk deel van haar leven in Indië doorgebracht, het land vormt ook het decor van haar werk. Ze kampt vrijwel altijd met een zwakke gezondheid mede door het vochtige klimaat.
Indië
Helena Antonia Maria Elisabeth Ingerman wordt in Pekalongan op Java geboren in 1888. De familie van haar vader verblijft al generaties lang in Indië, Maria brengt haar jeugd met haar familie door op een suikerplantage. Haar moeder overlijdt als ze enkele maanden oud is. Van 1900-1905 volgt ze in Haarlem het gymnasium. Daar ontmoet zij de geoloog Aldert Brouwer met wie ze haar hele leven een intieme band zal hebben. Zij ontmoet hem later weer in Indië en de vriendschap verdiept zich na de dood van haar man. Isaac J. Dermoût is een jurist met wie Maria in 1907 huwt. Hij en zijn vrouw hebben een zwakke gezondheid, Maria heeft last van een chronische darmkwaal. Door Dermoûts beroep (hij is rechter, landraat) wordt het echtpaar gedwongen veel tijd door te brengen in vochtig warme tropische streken. Van 1900-1914 brengen ze op de Molukken door, een gebied dat grote indruk maakt op Maria Dermoût. In 1933 wordt Isaac gepensioneerd en gaat het echtpaar in Nederland wonen. Hun zoon Hans overlijdt in een Japans concentratiekamp. Maria kuurt regelmatig in Zwitserland. Haar man sterft in 1952, kort na de verschijning van haar debuut. In de laatste tien jaar van haar leven kent Maria Dermoût een groot literair succes, maar is haar fysieke toestand slecht. Ze moet herhaaldelijk worden geopereerd. Ze overlijdt in 1962, 74 jaar oud en wordt in Noordwijk aan de Oude Zeeweg begraven.
Werk
Tijdens haar verblijf in Indië schrijft Maria Dermoût veel, maar verder dan publicaties in lokale kranten en tijdschriften komt het niet. Ze houdt veel in portefeuille. Terug in Nederland zoekt ze contact in literaire kringen, ze ontmoet de schrijver Johan van der Woude, die onder de indruk is van haar manuscripten. Hij benadert uitgeverij Querido waar in 1951 de korte roman Nog pas gisteren verschijnt, een boek vol herinneringen aan haar jeugd op de suikerplantage Redjosari op Java. Het boek bevat niet alleen mild melancholieke verhalen, maar ook fragmenten over moord en doodslag, jaloezie en passie. In 1954 verschijnt de verhalenbundel Spel van tifa-gongs, drie historische verhalen die zich op de door Dermoût zo geliefde Molukken afspelen. Haar grote roman is De tienduizend dingen, een verhaal vol geesten, bezweringen, bovennatuurlijke elementen. Ze wil in deze fragmentarisch opgebouwde roman ‘het samenweefsel van een bepaalde tijd’ laten zien. Een belangrijke rol speelt de gewelddadige dood die in alle verhalen waaruit de roman bestaat, een belangrijke plaats inneemt. De tienduizend dingen wordt in dertien talen uitgebracht, kent in het Nederlands een groot aantal drukken, maar wordt vooral in de Verenigde Staten zeer enthousiast onthaald. Het tijdschrift Time roep het zelfs uit tot één van de beste boeken van het jaar en aan diverse universiteiten vormt het boek onderwerp van colleges. Na De tienduizend dingen verschijnen er tijdens het leven van Maria Dermoût nog twee verhalenbundels De juwelen haarkam (1956) en De kist en enige verhalen (1958). Postuum komen De sirenen (1963) en Donkervan uiterlijk (1964) uit. Haar Verzameld Werk verschijnt in 1970 en wordt regelmatig herdrukt. Voor Nog pas gisteren krijgt ze een speciale prijs van de Jan Campertstichting, haar hele oeuvre wordt onderscheiden met de Tollensprijs en de Culturele Prijs van Arnhem. In 2000 verscheen van de hand van Kester Freriks de biografie Geheim Indië over het leven en het bijzondere oeuvre van Maria Dermoût.
Taal
Maria Dermoût probeert in haar werk de spreektaal te benaderen, ze gebruikt tussenwerpsels, laat twee personages in één zin praten, hanteert veel tussenzinnen en gebruikt de interpunctie op een onalledaagse manier: uitroep- en vraagtekens midden in een zin, evenals punten en gedachtestreepjes. Een aantal keren heeft ze dodenzangen in haar teksten opgenomen die het vaak moeten hebben van retorische herhalingen en bezweringen. In De tienduizend dingen komt de incantatie van de honderd dingen voor, een dode wordt herinnerd aan de honderd zaken die hij tijdens zijn dodenreis niet mag vergeten. ‘Dingen’ kennen in de optiek van Dermoût een bezieling, ze hebben een magische of mystieke lading. Het kan gaan om kunst- of gebruiksvoorwerpen, maar ook om voorwerpen uit de natuurlijke historie. Dermoût is erg gefascineerd door de 17e eeuwse natuurvorser Georg Rumphius, zijn werk leert ze op de Molukken kennen. Verder heeft zij zich altijd verdiept in de geschiedenis van de Indische Archipel zoals voortdurend op een onnadrukkelijke manier uit haar werk blijkt. Dermoût kent de oosterse filosofie goed, ‘dingen’ komen en gaan, ontstaan en vergaan, er is in haar eenheidsfilosofie geen plaats voor tegenstellingen. Het motto van haar belangrijkste roman De tienduizend dingen luidt dan ook: ‘Wanneer de ‘tienduizend dingen’ gezien zijn in hun eenheid, keren wij terug tot het begin en blijven waar wij altijd geweest zijn.’