De Amsterdammer Gerbrand Adriaenszn. Bredero is tijdens zijn korte leven actief in de rederijkerskamers D’Eglentier en later de Nederduytsche Academie. Hij schrijft een groot aantal liederen, gedichten en toneelstukken in een voor iedereen direct herkenbare (volks)taal. Zijn lijfspreuk ’t Kan verkeren is ook in de moderne tijd bekend gebleven. Zijn dramatisch werk wordt zo nu en dan nog gespeeld.
Leven
Gerbrand wordt geboren als derde kind in een gezin van twaalf kinderen van schoenmaker Adriaen Bredero en Maryghen Gerbrands. De vader is ook kapitein bij de schutterij en belastingpachter en bezit een kleine kunstcollectie. Bredero’s geboorteplek is de Nes, in het hartje van Amsterdam. Vanaf 1602 woont Bredero met zijn familie aan de Oudezijds Voorburgwal bij de Varkenssluis. Veel feiten uit zijn leven zijn er niet bekend. Hij volgt de ‘Grooteschool’ en moet daar Engels, Latijn en Frans geleerd hebben. Daarna gaat hij in de leer bij de Antwerpse schilder Francois Badens. Beeldend werk uit die periode is later niet meer aangetroffen. Brederode wordt lid van de rederijkerskamer D’Eglentier, in 1617 stapt hij over naar de door Samuel Coster opgerichte Nederduytsche Academie. In 1613 krijgt Bredero de erebaan van vaandrig bij de schutterij. Alhoewel hij een aantal romantische gedichten aan vrouwen heeft opgedragen, is Brederode nooit getrouwd. In de winter van 1617 zakt hij door het ijs, hij herstelt van een kou en overlijdt onverwachts een half jaar later op 23 augustus 1618, enkele dagen voor de arrestatie van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot. Zijn graf in een kapel aan het Rokin is in 1908 geruimd.
Klimaat
Het Amsterdam waarin Bredero leeft, is een welvarende stad. Veel welgestelde en geleerde Antwerpenaren hebben zich in die jaren om religieuze redenen in de stad aan het IJ gevestigd. Het leven in de rederijkerskamers groeit en bloeit, Bredero is er actief lid van geweest. Hij kent dichters als Vondel en Hooft persoonlijk en is zelf ook zeker niet onderontwikkeld, maar hij voelt zich betrokken bij de volkse, ‘echte’ Amsterdammers en hanteert hun taal en spraakgebruik ook in zijn werk, in tegenstelling tot veel van zijn collega-dichters die kiezen voor vernuftige, vaak op het Latijn gebaseerde vormen.
Werk
Aanvankelijk verschijnen de gedichten van Bredero in bloemlezingen, tesamen met het werk van anderen. De eerste druk van zijn verzamelbundel Geestigh Liedt-Boecxken komt in 1616 uit. De andere poëtische verzamelwerken Groot Liedt-boeck en Nederduytsche Rijmen verschijnen na zijn dood. Hij schrijft een groot aantal huwelijksgedichten en is daarin, net als in ander dichtwerk, heel direct. Hij heeft een afkeer van dikdoenerij, vertoon van geleerdheid en ingewikkelde vormen. Een aantal van zijn gedichten is sterk religieus gekleurd. Bredero’s dramatische werk is bekender gebleven: hij schrijft vier kluchten (waaronder Klucht van dekoe en Klucht van de molenaar) en andere stukken zoals De Spaansche Brabander, dat hij baseert op een buitenlandse bron. Hij is in zijn kritisch werk kritisch over allerlei maatschappelijke wantoestanden. Daarnaast schrijft hij drie zogenaamde Palmerijnspelen met als thema een driehoeksverhouding. Door zijn vroege dood blijven enkele stukken onvoltooid.