Guido Gezelle

Guido Gezelle is een van de belangrijkste Vlaamse dichters van de negentiende eeuw. Hij wordt wel de grootmeester van de Vlaamse poëzie genoemd. De priester Gezelle is vooral bekend geworden door zijn uiterst fijnzinnige natuurgedichten en taalexperimenten. Lange tijd verzamelt hij woorden en uitdrukkingen uit de Vlaamse volkstaal. Zijn beroemdste bundels Tijdkrans en Rijmsnoer verschijnen aan het eind van zijn leven.

 

Opleiding en loopbaan

Guido Gezelle is het oudste kind van Pieter Jan Gezelle, een hovenier en Monica Devrieze. Zijn vader is levenslustig van aard, zijn moeder in zichzelf gekeerd en enorm godvruchtig. Na de lagere school volgt hij het klein seminarie te Roeselaere en het groot seminarie in zijn geboorteplaats Brugge. In 1854 wordt hij tot priester gewijd. Hij wordt aangesteld als leraar geschiedenis en moderne talen aan het klein seminarie in Roeselaere, waar hij bekend staat om zijn zeer vertrouwelijke omgang met zijn leerlingen. Na een geestelijke crisis wordt hij directeur van het Engels College in Brugge en daarna leraar aan het seminarie. Na doctrinaire problemen wordt hij door de bisschop van Brugge in de zielzorg geplaatst, aanvankelijk als onderpastoor in Brugge, later in Kortrijk. Aan het eind van zijn leven is hij rector van een klein nonnenklooster, hij kan dan bijna al zijn tijd wijden aan het dichten.

 

Problemen

Gezelle, wiens gestel niet sterk is, heeft tijdens zijn arbeidzame leven de nodige problemen gekend. Alhoewel hij een goed didacticus is en geliefd bij veel van zijn leerlingen, roept zijn wel zeer vertrouwelijke omgang met enkele van zijn discipelen de nodige vragen op bij zijn collega’s. Als een van zijn geliefdste leerlingen, Eugène van Oye, voor wie hij het gedicht ‘Dien Avond en die Rooze’ schrijft, de school verlaat en Gezelle instort, beweren kwade tongen dat er van een heuse relatie tussen leerling en docent sprake is geweest. Ook na overplaatsing heeft hij op diverse opleidingen problemen vanwege zijn onconventionele opvattingen over opvoeding en onderwijs. Als kapelaan en onder-pastoor zijn de problemen niet minder, op organisatorisch en financieel terrein blinkt Gezelle niet uit en stapelen misverstanden en ongenoegen zich op. Eigenlijk is Gezelle op zijn best als hij kan schrijven: lange tijd verricht hij journalistiek werk vooral voor de (gezins)bladen Rond den Heerd en de Biekorf. Hij is een nijver verzamelaar van volkse Vlaamse uitdrukkingen, woorden en zegswijzen, hij vertaalt uit zijn geliefde Engels en vanaf jeugdige leeftijd dicht hij. Aan het eind van zijn leven wordt hij door de kerkelijke autoriteiten vrijgesteld van ander werk en kan hij zich als rector van een klein klooster geheel wijden aan de poëzie.

 

Poëzie

Aanvankelijk vinden Gezelles gedichten buiten West-Vlaanderen weinig weerklank. Zijn vroegste werk gaat over diep ervaren vriendschappen, zondebesef en psychische kwellingen. Men spreekt wel van zijn geëxalteerde periode. Hij publiceert ook als hekeldichter onder de naam Spoker met satires over het politieke leven. Geleidelijk aan gaat hij steeds meer experimenteren met taal en vorm. Dat Gezelle een gretig verzamelaar is van Vlaamse woorden en uitdrukkingen en ook niet terugschrikt voor neologismen, wordt in zijn poëzie duidelijk merkbaar. Ook verhevigt de zintuiglijke waarneming zich in bundels als Kerkhofblommen en Dichtoefeningen. Na twee verzamelbundels (Gedichten, Gezangen, Gebeden en Liederen,1862 en Eergedichten en Relequa, 1880) werkt hij in maatschappelijke teruggetrokkenheid aan twee bundels met natuurgedichten, religieuze overdenkingen en beschouwingen over leven, dood en eeuwigheid. Die bundels Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897) die ook de diverse seizoenen van het jaar belichten, gelden als hoogtepunten in zijn oeuvre, evenals het postuum verschenen Laatste Verzen. (1901)

Reputatie

Van een aanvankelijk alleen provinciaal bekend dichter, groeit Gezelle, zeker na zijn dood uit tot één van de belangrijkste en zeker vernieuwendste dichters van Vlaanderen. Kort na zijn overlijden wordt hem de Vlaamse Staatsprijs toegekend voor de bundel Rijmsnoer. In 1926 wordt zijn geboortehuis ingericht als Gezellemuseum, vier jaar later eert zijn geboorteplaats hem met een standbeeld. Het Gezelle-genootschap wordt in 1961 opgericht en geeft de Gezellekroniek uit. Wetenschappelijk onderzoek naar het omvangrijke oeuvre van de priester-dichter is gecentreerd in het Centrum voor de Gezellestudie aan de Antwerpse universiteit. Tal van straten en pleinen in Vlaanderen zijn naar hem vernoemd. Naast veel wetenschappelijke artikelen en essays verscheen in 1988 van de hand van Christine D’haen De wonde in het hert, geen echte biografie, maar wel een unieke documentenverzameling en twee jaar later Mijnheer Gezelle, biografie van een priester-dichter, geschreven door Michel van der Plas.

 

Het Guido Gezelle-archief van de Openbare Bibliotheek in Brugge bezit naast een zevendduizend tal brieven, ook duizenden gedichten in handschrift, alsmede de uitgebreide taalkundige collectie van Gezelle (waaronder zijn Woordentas), zijn bibliotheek en fotoverzameling en privé-geschriften. Ook het AMVC-Letterenhuis heeft een aantal brieven en handschriften van Gezelle in collectie. Het Literatuurmuseum bezit enige vertalingen van Gezelles werk, onder andere van de hand van Elisabeth Augustin, en een aantal foto’s.

 

Links

www.dbnl.org

www.gezelle.be