J.H. Leopold is bekend geworden als symbolistisch dichter van wie tijdens zijn leven maar enkele bundels en het lange gedicht Cheops verschijnen. De classicus is jarenlang een enthousiast leraar klassieken aan het Erasmianum in Rotterdam, maar trekt zich aan het eind van zijn leven, mede door zijn toegenomen doofheid, geheel in zichzelf terug. Talrijke
dichters van zijn tijd hebben grote bewondering voor het verfijnde werk van Leopold. Nijhoff draagt hem zelfs voor als kandidaat voor de Nobelprijs voor literatuur.
Jonge jaren
Jan Hendrik Leopold is de oudste zoon van Martinus Leopold en Anna Plaat. Hij wordt in Den Bosch geboren, maar al snel verhuist het gezin naar Goes en later naar Arnhem, waar vader Leopold directeur wordt van de kweekschool voor meisjes. Met zijn moeder heeft Leopold een sterke band, zijn vader schrijft naast zijn veeleisende baan gedichten, reisbeschrijvingen en pedagogische werken. Hij leert zijn zoon ook piano spelen. Jan Hendrik is gesloten, houdt van tekenen en schilderen en is een enthousiast wandelaar. Dat blijft hij tot op hoge leeftijd doen, vrijwel elk jaar trekt hij tijdens de vakantie de bergen in.
Studie
Leopold studeert van 1883 tot 1892 klassieke talen in Leiden, hij is vier jaar actief lid van het studentendispuut Sodalicium Literis Sacrum. Binnen het dispuut wordt in Latijn en Nederlands voorgelezen en gediscussieerd. In 1892 promoveert hij cum laude op het proefschrift Studia Peerlkampiana, over de opvattingen van de classicus Peerlkamp. Aan het eind van zijn studie reist Leopold als gouverneur van een gezin naar Italië. Het reisdagboek verschijnt later in zijn Verzameld Werk. In Genua raakt hij onder de bekoring van een ziekelijk, kwijnend meisje, die enige tijd zijn ‘muze’ blijft. In 1892 verlooft hij zich met Fimi Rijkens, die later trouwt met zijn jongere broer. De band met het gezin en de kinderen wordt hecht, totdat het in 1920 tot een breuk komt. In die periode breekt Leopold met veel dierbaren, hij hoort nog nauwelijks iets, wordt enorm achterdochtig en beleeft eenzame, laatste jaren. Hoe anders is de tijd die hij doorbrengt als leraar aan het Erasmianum in Rotterdam, een vrij kleine school, waar hij, zeker bij talentvolle leerlingen zoals de latere dichteres Ida Gerhardt, zeer populair is. Hij maakt reizen met de leerlingen, ontvangt ze thuis en bevredigt hun leergierigheid. Leopold is een grote man die zich modieus, zelfs enigszins wuft (gele schoenen!) kleedt. Aan het eind van zijn leven verbergt hij zich voor iedereen. Als hij over de Coolsingel loopt, spreidt hij een krant wijd open voor zijn gezicht om niet herkend te worden. Vlak voor zijn dood verlaat hij het huis waar hij dertig heeft ingewoond. Hij sterft aan pleuritus, wordt gecremeerd in Driehuis / Westerveld en wordt over de Noordzee uitgestrooid.
Werk
Leopold debuteert met gedichten in De Nieuwe Gids (1893). Voor 1900 schrijft hij meestal reeksen of cycli, beroemd zijn de zes Christus-gedichten. In 1912 zorgt P.C. Boutens voor zijn eerste bundel Verzen. Leopold dicht vooral over de existentiële menselijke eenzaamheid, over de vaak pijnlijke omgang tussen de mensen. Geleidelijk aan worden zijn verzen berustender, stoïscher (hij is een groot bewonderaar van de wijsgeer Stoa). Zijn gedichten worden steeds sensitiever en melodieuzer van toon. Leopold is zijn hele levenlang blijven studeren: vooral het werk van Spinoza, van een aantal klassieke wijsgeren en Perzische dichters hebben zijn grote aandacht. Die studie laat veel sporen in het werk na. In Oostersch (1924) zijn z’n Perzische kwatrijnen verzameld die door kenners nog steeds worden getypeerd als van een ‘onovertroffen volmaaktheid’. Aan de tweede bundel Verzen, die in 1926 verschijnt, heeft Leopold nog zelf gewerkt, maar de bundel is ten slotte uitgegeven door P.N. van Eyck, die in 1935 ook het Verzameld Werk uitgeeft met talrijke onvoltooide fragmenten die pas decennia later, op een veel beargumenteerdere manier worden uitgegeven en becommentarieerd door Dick van Halsema. In de jaren tachtig zijn Sötemann en Van Vliet al verantwoordelijk voor een historisch-kritische uitgave van het werk van Leopold. Door de onvoltooide staat van veel gedichten is het een enorme opgave om de bedoelingen van Leopold altijd even zuiver te herleiden. Feit is dat al dit wetenschappelijke werk de blik op de hoge kwaliteit en authenticiteit van het werk van Leopold enorm heeft verruimd. Behalve tijdgenoten tonen ook contemporaine collega’s zich schatplichtig aan zijn poëzie, die niet tot een bepaalde groepering behoort, maar eigen is in zijn soort. De Groningse hoogleraar Dorleijn heeft in zijn proefschrift Schuilgelegen uitzicht (1984) aangetoond dat de kern van Leopolds werk symbolistisch is: zijn gedichten verwijzen niet naar een bestaande werkelijkheid, maar de taal, het gedicht, roept een eigen werkelijkheid op. Misschien is Leopold daarin enigszins verwant met de Franse dichter Mallarmé.