Lucebert

De dichter en schilder Lucebert is één van de grootste en meest bepalende kunstenaars van na de Tweede Wereldoorlog. Als ‘keizer’ van de Vijftigers bouwt hij alras een enorme faam op. Zijn gedichten breken met elke poëtische traditie. Hij beschrijft geen gevoelens, maar laat woorden associëren of botsen, hanteert een overrompelende beeldspraak en een krachtig ritme. De grote (morele) levensvragen die hij vaak in de vorm van tegenstellingen oproept, gaat hij van meet af aan (politionele acties Indië) tot aan zijn laatste werk (de negatieve kanten van de high-tech maatschappij) niet uit de weg. Lucebert wisselt periodes waarin hij dicht of schildert af. In de jaren zestig en zeventig ligt het accent op het beeldend werk. In het laatste decennium van zijn leven verschijnen nog een aantal sterke, verrassende bundels. 

 

Vroege jaren

Lubertus Jacobus Swaanswijk wordt in Amsterdam geboren. Zijn vader is huis- en decoratieschilder, zijn moeder verlaat het gezin als hij twee jaar is. Zijn vader zal later hertrouwen. Lucebert (van het Italiaanse luce, licht en het Germaanse bert, licht, dus dubbellicht) gaat na de ULO bij zijn vader werken. Zijn talent wordt ontdekt, in 1938 en ’39 bezoekt hij het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam. Daarna heeft hij een aantal baantjes, hij is onder meer retoucheur bij een fotograaf. Tijdens de oorlog gaat hij in Duitsland werken en raakt hij onder de indruk van het nationaal-socialisme. Een episode waarover hij zijn hele verdere leven zou zwijgen. In 1944 keert hij terug, hij krijgt dan regelmatig opdrachten voor wandschilderingen, zoals voor het Franciscanessenklooster in Heemskerk. Bij de kloosterzusters valt zijn werk niet in de smaak, ze laten de muur wit verven, in 1989 is het ontwerp van Lucebert deels hersteld. Inmiddels heeft hij contact met dichters als Andreus en Kouwenaar en schilders als Karel Appel. Hij publiceert zijn eerste gedichten in het Cobra-tijdschrift Reflex, waaronder de beroemde ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’ Zijn eerste dichtbundel verschijnt in 1951: Triangel in de jungle gevolgd door de dieren derdemocratie. Als in 1953 Van de afgrond en de luchtmens verschijnt is zijn reputatie als vernieuwend en niets of niemand ontziend dichter definitief gevestigd.

 

Vijftigers

Lucebert wordt de letterlijk gekroonde keizer van de Vijftigers, een groep experimentele dichters waartoe onder anderen ook ook Campert, Kouwenaar en Elburg behoren. Evenals de Cobra-groep willen de dichters alles achter zich laten, opnieuw beginnen. Het verstikkende klimaat van de naoorlogse jaren wil men doorbreken. Men heeft een grote voorkeur voor spontane kunstuitingen, voor kindertekeningen, voor kunst van primitieve volkeren. Poëzie moest in het centrum van de werkelijkheid en het leven staan. Poëzie wil een manifestatie van het leven zelf zijn, ‘mooi en lelijk, vrolijk en droevig, precies zo irrationeel en absurd als het leven zelf.’ Lucebert verlaat na een conflict met Constant de Cobra-groep, die soms de dichters als ‘tweederangs’ beschouwen. In 1952 leert Lucebert Tony Koek kennen met wie hij vijf kinderen krijgt. Het echtpaar vestigt zich in Bergen. Lucebert ontvangt drie keer de poëzieprijs van de gemeente Amsterdam (1953, 1956, 1962).

 

Taalgebruik

Luceberts gedichten zijn lastig te interpreteren. Ook critici hebben het moeilijk met zijn uitwaaierende verzen, zijn beeldopeenstapelingen, zijn onverwachte woordgebruik. Woorden worden door hem vaak op een schijnbaar weinig logische manier naast elkaar geplaatst, de samenhang tussen die woorden is sterk associatief. De dichter is geen ‘ik’ meer die een visie uitdraagt, het is de aardse, concrete taal zelf die een antwoord geeft op de meest primaire vragen zoals: wat of wie is de mens, waar komt hij vandaan, waar gaat hij heen. Lucebert blijft vanaf de late jaren veertig tot aan zijn dood actueel-politieke kwesties in zijn werk aansnijden. De schrijver Bernlef merkt dan ook op: ‘zijn gedichten gaan altijd over de hele-van-de-wieg-tot-het-graf situatie en niet over losse anedoktes of herkenbare situaties.’ In veel van zijn verzen is woede ook duidelijk de motor van zijn poëzie. Een woede tegen religie, met name het katholicisme, tegen het militarisme en de herbewapening van Duitsland. Pikant in dit verband is dat Lucebert voor smartlappen koningin De zangeres zonder naam het lied ‘De soldatenmoeder’schrijft. Er zijn in het oeuvre van Lucebert duidelijke periodes te onderscheiden. In het begin zijn de gedichten een weergave van innerlijke ervaringen, die hij in later werk gaat objectiveren of zelfs in eigen mythen onderbrengt. In zijn laatste vier bundels, te beginnen met Oogsten in dedwaaltuin (1981) en De moerasruiter uit het paradijs (1982)  is de kinderlijke vrolijkheid verdwenen en regeren desillusie, wanhoop en pessimisme. Zijn laatste bundel Van de maltentige losbol verschijnt nadat hij op 10 mei 1994 aan de gevolgen van kanker in het ziekenhuis van Alkmaar is overleden. Hij ligt begraven op de Algemene Begraafplaats in Bergen (NH), het graf wordt gesierd door een beeld van de kunstenaar zelf.

 

Dubbeltalent

In de jaren zestig en zeventig is Lucebert vooral beeldend actief. In 1965, het jaar waarin hij

de Constantijn Huygensprijs krijgt, koopt hij een tweede huis in Javea, Spanje, waar hij dan veel tijd doorbrengt. Het onderwerp van de meeste tekeningen en schilderijen van Lucebert is de menselijke of dierlijke figuur vaak in fantastische vervormingen. Hij bekijkt de mens op een groteske, satirische, pessimistische manier, zeker niet ontbloot van een stevig moralisme. ‘Zij weerspiegelen de schizofrene en paranoïde aanleg van de menselijke soort’.  Zijn figuren en gestalten zijn ook de uitdrukking van twee van Luceberts beroemdste regels ‘dat schoonheid haar gezicht verbrand’ heeft en: ‘alles van waarde is weerloos’. 

 

 

Reputatie

Lucebert krijgt in 1967 de P.C. Hooftprijs en wordt in 1983 onderscheiden met de Prijs der Nederlandse letteren, hem uitgereikt door de Belgische koning Boudewijn. In datzelfde jaar vestigt het Letterkundig Museum zich in het K.B. complex. De foyer wordt gesierd door een 42 meter lange door Lucebert vervaardigde wand. In 2002 verschijnt de laatste editie van zijn Verzameld Werk, bezorgd door Victor Schiferli. Over de verwantschap tussen zijn literair en beeldend werk is geschreven door T. van Deel. Diverse essayisten, zoals Anja de Feijter, Jos Joosten, C.W. van de Watering, Hans Groenewegen en Jan Oegema, hebben in uitgebreide studies, artikelen en essays diverse aspecten van het veelomvattende werk van Lucebert belicht. Dat Lucebert poëzie ook dichters van jongere generaties aanspreekt, blijkt wel uit het werk van Leonard Ilja Pfeijffer, die ook regelmatig zijn schatplichtigheid aan en bewondering voor het werk van Lucebert heeft geuit.

 

Na de dood van Lucebert is de beeldende nalatenschap overgedragen aan het Instituut Collectie Nederland. De literaire nalatenschap wordt beheerd door Toni Swaanswijk, de weduwe van de dichter. Het Literatuurmuseum bezit portretten van Lucebert van de hand van René Wong (1964) en Frits Woudstra (2005). Voorts heeft het brieven van Lucebert in collectie gericht aan onder anderen Simon Vinkenoog, Hans Andreus, Jan Elburg, A. Donkersloot, Gerrit Borgers en Hans Sleutelaar.

Zie voor een overzicht van alle documenten van Lucebert in het Literatuurmuseum de catalogus.

 

Links

www.dbnl.org