Pieter Corneliszoon (P.C.) Hooft is afkomstig uit een sociaal snel stijgend geslacht. Zijn vader, die zeehandelaar was, treedt toe tot de vroedschap van Amsterdam. Zijn zoon bezoekt de Latijnse school, krijgt al jong bestuurlijke functies en groeit uit tot één van de belangrijkste dichters en toneelschrijvers van de Gouden Eeuw en legt in zijn Nederlands(ch)e Historiën op een stilistisch en inhoudelijk indrukwekkende manier de periode van de Tachtigjarige Oorlog vast. De belangrijkste Nederlandse literatuurprijs voor een oeuvre werd naar hem vernoemd: de prestigieuze P.C. Hooft-prijs voor Letterkunde.
Carrière
De vader van P.C. Hooft is een geuzegezinde zeehandelaar, die vanwege zijn geloof een tijd in ballingschap doorbrengt. Eenmaal terug in Amsterdam wordt hij opgenomen in de vroedschap, het gemeentebestuur van de hoofdstad. Zijn zoon volgt de Latijnse school en wordt op zijn zeventiende door zijn ouders naar Frankrijk en Italië gestuurd om handelservaring op te doen. Hij raakt er sterk onder bekoring van de Italiaanse en Latijnse literatuur. Hij studeert enkele jaren aan de universiteiten van Leiden en Parijs en wordt daarna, als eerste niet adellijke persoon benoemd tot drost van Muiden en baljuw van Gooiland, bestuursrechterlijke functies. Zomers woont hij op het Muiderslot, de winters brengt hij door in Amsterdam. Hij combineert tot aan zijn dood zijn maatschappelijke taken met tal van culturele activiteiten. Zo is hij de gastheer op het Muiderslot van wat later de Muiderkring is gaan heten.
Huwelijken
Hooft trouwt in 1610 met Christina van Erp, die hem drie kinderen schenkt die allen jong overlijden. Zelf sterft ze in 1624. Hooft dingt daarop naar de hand van Suzanna van Baerle, maar zij trouwt met Constantijn Huygens, die 15 jaar jonger is dan Hooft. Hooft schrijft hun bruiloftslied. Zijn tweede echtgenote wordt de uit Antwerpen afkomstige weduwe (E)leonora Hellemans. Ter gelegenheid van hun huwelijk schrijft Vondel een bruiloftslied. Met zijn vrouw ontvangt Hooft op het Muiderslot tijdgenoten als Sweelinck, Vossius, Barlaeus, Vondel, Brederode en Huygens. Aan het eind van de zomer nemen de vrienden afscheid van elkaar met een hartelijk ‘tot in de pruimentijd’, een groet die later spreekwoordelijk is geworden in onze taal. Zijn zoon Arnout bezorgt na de dood van zijn vader talrijke edities van zijn werk. Van Eleonora krijgt Hooft ook een dochter: Christina.
Lyriek
De lyriek van Hooft is vernuftig en gemaniëreerd. Hij is lid van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier, die ‘In liefde bloeyende’ als wapenspreuk hanteert. De zinsbouw van de door hem bewonderde Latijnse dichters wordt door Hooft nagevolgd. Zijn poëzie (veel sonnetten en strofische gedichten op bestaande melodieën) vereist dan ook aandachtige lezers. In zijn Eerste Rijmkladboek komen veel verzen voor die geschreven waren ‘op’ mooie en bekende vrouwen uit zijn tijd. Na de dood van de door hem geliefde Brechje Spiegel schreef hij een Claechleidt (elegie). Maar er zijn ook minnegedichten overgeleverd, gemaakt voor zijn eerste vrouw. Zijn Liefdesemblemen (Emblemata amatoria) verschijnen in 1611. De laatste twintig jaar van zijn leven schreef Hooft minder poëzie, een verzameling gedichten verschijnt in 1636: Gedichten van den Heere P.C. Hooft.