Op 6 juni 1944, D-day, schreef Marianne Philips vanuit haar Haagse onderduikadres een brief aan haar echtgenoot, de Joodse vakbondsman Sam Goudeket. Hierin uitte ze haar vreugde over de komst van de geallieerden, maar leek er vanuit pacifistische overtuigingen moeite mee te hebben: ‘mijn nuchter verstand moet toegeven, dat er bij de huidige constellatie in de menschelijk samenleving niet veel anders dan een bloedige oplossing mogelijk is, wil de individueele vrijheid gehandhaafd worden.’
De brief maakt deel uit van een door het museum aangekocht dossier met nog enkele brieven, een foto en een korte autobiografie uit 1949 waarin ze schrijft over haar activiteiten voor de SDAP:
Mijn leven is na 40 jaar niet over rozen gegaan (...), toch ben ik blij dat ik het heb mogen behouden toen de Duitschers na 1942 het op mij gemunt bleken te hebben. Ik dook onder met mijn geheele gezin en mocht gelukkig al mijn lieven behouden.
Philips was in 1919 een van de eerste vrouwen in de Bussumse gemeenteraad. Als schrijfster werd ze bekend met de roman De biecht (1930) en De zaak Beukenoot, het Boekenweekgeschenk van 1950.
