In de jaren tachtig reisde dichter Ida Gerhardt met haar partner, vertaler Marie van der Zeyde, meermaals af naar het Zeeuwse Nisse voor een werkvakantie. Ze hadden de vakantiewoning gevonden via een advertentie van mevrouw Nieuwenhuijse-Bosman, die het huis vervolgens telkens voor enkele weken aan het stel verhuurde. Hiervan is correspondentie bewaard gebleven, die dit jaar door een zoon van mevrouw Nieuwenhuijse-Bosman is geschonken aan het Literatuurmuseum.
De brieven bevatten zowel persoonlijke als huishoudelijke berichten. Bijvoorbeeld over een lekkende kraan in het schuurtje, de vraag om een leeslampje en het verzoek het overgebleven wittebrood op te eten. In een andere brief staat dat het niet gelukt is een wildboeketje te plukken voor de gastvrouw omdat Gerhardt plotseling een vulling van haar kies verloor.
Soms piept er een ontroerend poëtische zin tussendoor: ‘Vandaag een ware zomerdag. Voor het eerst van ons leven zagen wij een vlucht ganzen die zó hoog vloog dat het op een vlucht vlinders leek.’
