De Vlaamse schrijver uit Aalst, die zijn volkse komaf in zijn werk nooit verloochent, is volgens de jury ‘wellicht de grootste vernieuwer van het Vlaamse proza sedert de oorlog’. Louis Paul Boon, of Boontje, zoals hij zich ook wel noemde, schreef sociaal bewogen en historische romans. Hij debuteerde in 1942 met de roman De voorstad groeit (bekroond met de Leo J. Krynprijs) en is het meest bekend om De Kapellekensbaan (1953) en Zomer te Ter-Muren (1956). Maar ook Mijn kleine oorlog, Twee spoken, Menuet, De paradijsvogel en Grimmige sprookjes getuigden van zijn sterke authenticiteit, vond de jury. ‘“Men durfde eigenlijk nog niet over de mens te schrijven, men durfde eigenlijk nog niet denken,” schreef Boon eens in een bespreking van een roman van Jan Walravens. De formulering is voor zijn eigen werk tegelijkertijd een vervuld programma en een karakteristiek. Want Boontje, vertellend en dromend, denkt al schrijvende, en dat geeft aan zijn oeuvre de diepe samenhang en de weidsheid, die zich niet bepaalt tot de economische en sociale misère, waartoe zijn realisme hem aanvankelijk bracht, maar zich uitstrekt tot de existentiële menselijke werkelijkheid, waarin die andere realiteit overigens niet werd verloochend.’