Hamelink debuteerde in 1964 als prozaschrijver met de verhalenbundel Het plantaardig bewind en hetzelfde jaar als dichter met De eeuwige dag. In zijn verhalen ‘verstrengelen droom en feit zich zo onontwarbaar als de kluwens van vegetatie die er vaak een rol in spelen’, volgens de jury. ‘Hij creëert een innerlijke wereld waarin de natuur soms met een plantaardig schrikbewind dóórdringt, maar waarin de mens ook, bewust of onbewust, naar integratie in die natuur kan zoeken. Enkele van die verhalen, bijvoorbeeld “Een opgehouden onweer”, zijn klassiek geworden.’ In 1964 ontving hij voor Het plantaardig bewind de F. Bordewijk-prijs van de Jan Campert-Stichting.
De laatste tien jaar stonden in het teken van de poëzie, met acht dikke bundels, met poëzievertalingen en essays over poëzie. Zijn recente werk stelde ‘de lezer regelmatig voor de, voor poëzie zo pijnlijke, begrijpelijkheidskwestie,’ schreef NRC over Hamelinks bekroning. ‘Zijn laatste bundel, Sacrale komedie (1987), vormt hierin een voorlopig hoogtepunt.’
De jury roemde juist deze, ‘zeer oorspronkelijke bundel’, waarvan titel en compositie een hommage waren aan Dantes Goddelijke komedie. Zij zag de ernst en de ironie: ‘Op verscheidene plaatsen in Hamelinks werk breekt humor door, maar de grondtoon van zijn oeuvre is die van een gepassioneerde ernst. In de essays die hij na zijn verhalen is gaan schrijven, overheerst deze toon. Hij maakt daarin duidelijk met hoeveel inzet hij de poëzie beoefent en in een tijd waarin relativering in de mode is en het hoge woord snel wordt gewantrouwd, hebben die essays, met name die in het boek Vuurproeven van 1985, dan ook geïrriteerde reacties uitgelokt. Uit dit boek blijkt ook, dat Hamelink zijn normen voor poëzie hoog stelt en die strengheid heeft hij meer dan eens, bij het heroverwegen van eerder werk, op zichzelf toegepast.
Hamelink is zijn eigen weg in de literatuur gegaan zonder concessies te doen, waar zijn eigenzinnige, soms betwistbare, maar altijd boeiende essays de getuigen van zijn. Integriteit is een van de kwaliteiten van zijn schrijverschap.’